ECLI:NL:RBDHA:2013:CA0851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 36796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en intrekking beroep na vrijwillige terugkeer naar Afghanistan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser had op 14 november 2011 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag, maar heeft later, op 30 oktober 2012, vrijwillig teruggekeerd naar Afghanistan via het terugkeerprogramma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Bij zijn vertrek heeft eiser een vertrekverklaring ondertekend waarin hij verklaarde Nederland vrijwillig te verlaten en instemde met het intrekken van zijn openstaande verblijfsprocedures.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn beroep heeft ingetrokken en dat er geen omstandigheden zijn die duiden op dwang, dwaling of bedrog. De rechtbank benadrukt dat een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van omstandigheden die niet aan de betrokkene zijn toe te rekenen. Eiser heeft verklaard dat hij de inhoud van de vertrekverklaring volledig heeft begrepen, en de rechtbank heeft geen redenen gevonden om aan deze verklaring te twijfelen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de getuige die eiser bijstond, niet aanwezig was bij de ondertekening van de vertrekverklaring en dat de schriftelijke verklaring van eiser, die dateert van de dag voor de ondertekening, niet voldoende bewijs levert dat eiser niet op de hoogte was van de gevolgen van zijn handelingen. De rechtbank concludeert dat eiser bewust heeft gekozen voor terugkeer naar Afghanistan en dat hij zich niet heeft vergewist van andere mogelijkheden om zijn zieke moeder te bezoeken. De rechtbank verklaart het beroep van eiser vervallen en wijst op het belang van rechtsbescherming, ondanks dat er geen aanhangig beroep meer is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 36796
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser] danwel [alias], eiser
(gemachtigde: mr. C.J. Looijen),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Peeters).
Overwegingen
1. Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen.
2. Tegen dit besluit heeft eiser op 14 november 2011 beroep ingesteld.
3. Bij faxbericht van 26 november 2012 heeft verweerder de rechtbank bericht dat eiser op 30 oktober 2012 vrijwillig naar Afghanistan is teruggekeerd via het terugkeerprogramma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Eiser heeft bij zijn vertrek op Luchthaven Schiphol een zogenoemde vertrekverklaring ondertekend. In deze verklaring is – voor zover van belang – door eiser verklaard dat hij Nederland vrijwillig verlaat, hij van de IOM geldige reistickets heeft ontvangen en hij er mee instemt dat nog openstaande verblijfsrechtelijke procedures worden ingetrokken. Eiser heeft voorts schriftelijk verklaard dat hij de inhoud van de verklaring volledig heeft begrepen.
4. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 4 december 2012 aangegeven dat het beroep niet als ingetrokken moet worden beschouwd omdat – samengevat weergegeven – eiser niet de bedoeling had om zijn verblijfsprocedure te beëindigen. Hij wilde vanwege de gezondheidstoestand van zijn moeder zo snel mogelijk terugkeren naar Afghanistan en hem was niet uitgelegd dat hij dan een terugkeervisum diende aan te vragen. Ter onderbouwing van het vorenstaande is door eisers gemachtigde een schriftelijke verklaring overgelegd van eiser van 29 oktober 2012.
5. De rechtbank heeft bij brief van 6 december 2012 aan de gemachtigde van eiser kenbaar gemaakt dat zij voormelde vertrekverklaring van eiser in beginsel ziet als een intrekking van de onderhavige asielprocedure en dat de brief van eisers gemachtigde van 4 december 2012 wordt aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de intrekking van het beroep. Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om een reactie op het verzoek van eisers gemachtigde in te dienen.
6. Verweerder heeft bij faxbericht van 21 december 2012 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Gelet op de door eiser ondertekende vertrekverklaring dient, aldus verweerder, te worden aangenomen dat eiser is geïnformeerd over de gevolgen van de vrijwillige terugkeer en zich van die gevolgen bewust is geweest. Er dient dan ook van uit te worden gegaan dat eiser ermee heeft ingestemd dat zijn lopende asielprocedure wordt ingetrokken. Dat eisers terugkeer te maken heeft, zoals eiser heeft gesteld, met de ziekte van zijn moeder, maakt dit niet anders.
7. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder op 4 januari 2013 aanvullende informatie verstrekt door middel van een nadere verklaring van de IOM. In deze verklaring wordt door de IOM meegedeeld dat eiser recht had op € 500,= aan ondersteuningsbijdrage en € 1.750,= aan herintegratieondersteuning en de procedure aldus is dat de vertrekverklaring pas vlak voor het passeren van de douane door de vreemdeling wordt ondertekend, zodat zeker is dat hij inderdaad vertrekt. Ook is meegdeeld dat eiser het genoemde bedrag van in totaal € 2.250,= heeft ontvangen.
8. Door eisers gemachtigde is op 21 januari 2013 ten bewijze van het verblijf van eisers moeder in een ziekenhuis een verklaring ingezonden.
9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Eiser heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als getuige is ter zitting gehoord [getuige].
10. De rechtbank heeft ter zitting (onder ede) gehoord de getuige [getuige] (hierna: de getuige). De getuige heeft – voor zover van belang – verklaard dat hij woonachtig is naast het asielzoekerscentrum waar eiser woonachtig was. De getuige hielp bewoners van het asielzoekerscentrum met diverse zaken. Zo ook eiser, waarmee hij in de stad [plaatsnaam] kennis had gemaakt. De dag voor vertrek heeft de getuige met eiser gesproken. Volgens de getuige was eiser eenzaam en depressief. Eiser gaf aan dat zijn moeder erg ziek was en hij geen andere keuze had dan naar Afghanistan terug te keren. Vluchtelingenwerk had hem verteld dat de enige terugkeermogelijkheid voor hem een vertrek met de hulp van de IOM was. De getuige heeft eiser voorgehouden of hij dat wel was wat hij echt wilde. Eiser gaf daarop aan dat hij niet definitief wilde vertrekken, maar hij geen andere mogelijkheid zag. Eiser gaf de dag voor zijn vertrek aan de getuige een door hem handgeschreven brief. In die brief verklaart eiser – kort gezegd – dat hij wil dat zijn verblijfsprocedure wordt voortgezet. De getuige vermoedt dat het eiser niet duidelijk was dat hij met terugkeer zijn verblijfsprocedure hier zou worden beëindigd. Bij de daadwerkelijke ondertekening van de vertrekverklaring de dag daaropvolgend is de getuige niet aanwezig geweest.
11. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan gemaakt kan worden, tenzij er sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene ertoe te bewegen het beroep in te trekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 15 augustus 2000 (LJN: AA8390) en 10 januari 2001 (LJN: ZB9147) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2005 (LJN: AT8761).
12. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van niet aan eiser toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde. Hiertoe oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat voor eiser de strekking van de door hem ondertekende vertrekverklaring niet duidelijk was. Eiser heeft immers verklaard, en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen, dat hij de inhoud van de verklaring volledig heeft begrepen. De verklaring van de getuige kan hieraan niet afdoen, aangezien hij niet aanwezig is geweest bij de daadwerkelijke ondertekening van de vertrekverklaring een dag nadien. De schriftelijke verklaring van eiser dateert eveneens van de dag voor de ondertekening van de vertrekverklaring, zodat op grond hiervan evenmin de conclusie kan worden getrokken dat eiser ten tijde van ondertekening niet op de hoogte was van de consequenties van zijn vertrek met de hulp van de IOM. Integendeel, uit de verklaringen van de getuige blijkt dat eiser bewust de keuze heeft gemaakt om de volgende dag met de IOM naar zijn land van herkomst terug te keren en het aan die terugkeer gekoppelde geldbedrag ad € 2.250,= in ontvangst te nemen zelfs nadat hem door de getuige was voorgehouden of dat wel was wat hij echt wilde. Dat hij daarbij door de omstandigheden, zoals is gesteld, werd gedwongen en hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid een terugkeervisum aan te vragen, maakt niet dat van een bewuste keuze geen sprake is geweest. Daarbij is de omstandigheid dat eiser zich niet eerst heeft vergewist van andere mogelijkheden om zijn zieke moeder in Afghanistan te bezoeken, bijvoorbeeld door contact op te nemen met zijn gemachtigde, een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te komen. Ook is niet onderbouwd dat eiser de reikwijdte van zijn handelen ten tijde van het ondertekenen van zijn verklaring niet kon overzien.
13. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat eiser zijn beroep heeft ingetrokken en er geen omstandigheden zijn die maken dat er sprake is geweest van dwang, dwaling of bedrog. Alhoewel gegeven dit oordeel geen sprake meer is van een aanhangig beroep, is de rechtbank echter, zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 mei 2007 (LJN: BA5872), uit een oogpunt van rechtsbescherming bevoegd en ook gehouden daarover een beslissing te nemen welke neergelegd dient te worden in een voor hoger beroep vatbare uitspraak. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom vervallen verklaren.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep vervallen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2013.
w.g. mr. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier
w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 maart 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.