ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/1226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij aanvraag document op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft eiseres op 14 augustus 2012 een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), dat haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Na een eerdere afwijzing van haar aanvraag op 16 oktober 2012, heeft eiseres op 27 februari 2013 opnieuw een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 8 april 2013 ingewilligd, waarbij aan eiseres een document is verstrekt dat haar rechtmatig verblijf op grond van Unierecht bevestigt. De rechtbank heeft zich vervolgens moeten buigen over de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, gezien het feit dat zij al een document had ontvangen dat haar rechtmatig verblijf bevestigde.

De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat de beoordeling van het beroep niet zou leiden tot een materieel gunstigere positie voor haar. Verweerder heeft namelijk niet de bevoegdheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen. Dit betekent dat een nieuw document, indien verstrekt, altijd een latere afgiftedatum zou hebben dan het document dat op 8 april 2013 aan eiseres is afgegeven. De rechtbank concludeert dat eiseres door de beoordeling van het beroep niet in een betere positie kan komen en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, en mr. M.M. van Duren, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2013. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1226
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 mei 2013 in de zaak tussen
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Peruaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Graafland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 9 april 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is met ingang van 13 januari 2010 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als au-pair bij [naam] te [plaats]’. Met ingang van 23 juni 2010 is de beperking van de verleende vergunning gewijzigd in ‘verblijf als au-pair bij [naam] te [plaats 2]’. Met ingang van 15 juni 2011 is eiseres vervolgens in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘familiebezoek bij [naam]’ met een geldigheidsduur tot 10 december 2011. Bij besluit van 29 december 2011 is de beperking met ingang van 22 augustus 2011 gewijzigd in ‘aanvullende examen(s) met het oog op studie aan de [school] te [plaats]’. Die verblijfsvergunning was geldig tot en met 22 augustus 2012. Op 14 augustus 2012 heeft eiseres de voorliggende aanvraag ingediend. Op 27 februari 2013 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij besluit van 8 april 2013 is deze aanvraag ingewilligd en is aan eiseres een document afgegeven waaruit blijkt dat zij rechtmatig verblijf heeft op grond van Unierecht.
2. De rechtbank ziet zich, gelet het op 8 april 2013 aan eiseres verleende document als bedoeld in artikel 9 Vw, gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van het voorliggende beroep.
2.1 Eiseres heeft betoogd dat haar procesbelang gelegen is in het voorkomen van een verblijfsgat. Zij is eerder in bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en heeft voor afloop van de geldigheidsduur van de haar laatstelijk verleende verblijfsvergunning voorliggende aanvraag ingediend. Inwilliging van de voorliggende aanvraag zou leiden tot afgifte van een artikel 9 Vw document met ingang van 14 augustus 2012, waardoor geen verblijfsgat ontstaat en eiseres eerder in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en de Nederlandse nationaliteit.
2.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 21 februari 2011 (201003057/1/V2, www.raadvanstate.nl) voor zover hier van belang, overwogen dat bij of krachtens de Vw niet is voorzien in een bevoegdheid voor verweerder om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling vast te stellen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de datum van het besluit tot afgifte van het artikel 9 Vw document vermeld wordt op het document. Op die datum is door verweerder vastgesteld dat eiseres van rechtswege rechtmatig verblijf aan het Unierecht ontleent. De ingangsdatum van het rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht kan niet worden vastgesteld. Indien verweerder opnieuw op voorliggende aanvraag zou dienen te beslissen, zou dat derhalve leiden tot afgifte van een artikel 9 Vw document met een latere afgiftedatum dan het document dat eiseres thans bezit, aldus verweerder.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat eiseres door de beoordeling van het thans voorliggende beroep niet in een materieel gunstiger positie kan komen. Verweerder is immers niet bevoegd de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen en zal daarom op voorliggende aanvraag geen artikel 9 Vw document kunnen verstrekken met een eerdere ingangsdatum dan de afgiftedatum. Een te verstrekken document zal derhalve een latere afgiftedatum hebben dan het reeds op 8 april 2013 aan eiseres verleende document.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij beoordeling van haar beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 mei 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.