ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1619
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang bij aanvraag document op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft eiseres op 14 augustus 2012 een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), dat haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Na een eerdere afwijzing van haar aanvraag op 16 oktober 2012, heeft eiseres op 27 februari 2013 opnieuw een aanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 8 april 2013 ingewilligd, waarbij aan eiseres een document is verstrekt dat haar rechtmatig verblijf op grond van Unierecht bevestigt. De rechtbank heeft zich vervolgens moeten buigen over de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, gezien het feit dat zij al een document had ontvangen dat haar rechtmatig verblijf bevestigde.
De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat de beoordeling van het beroep niet zou leiden tot een materieel gunstigere positie voor haar. Verweerder heeft namelijk niet de bevoegdheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen. Dit betekent dat een nieuw document, indien verstrekt, altijd een latere afgiftedatum zou hebben dan het document dat op 8 april 2013 aan eiseres is afgegeven. De rechtbank concludeert dat eiseres door de beoordeling van het beroep niet in een betere positie kan komen en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, en mr. M.M. van Duren, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2013. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.