ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1628
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J.M. Sassenburg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor Turkse zelfstandige wegens ontbreken wezenlijk Nederlands belang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse zelfstandige en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige in de horeca. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet kon aantonen dat zijn bedrijf een wezenlijk Nederlands belang diende. De rechtbank constateerde dat de eiser geen onderbouwde markt- en concurrentieanalyse had overgelegd, noch de door verweerder gevraagde financiële stukken, zoals belastingaangiften en een gedetailleerd ondernemingsplan. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om aan te tonen dat hij voldeed aan de vereisten voor de vergunning, en dat hij in redelijkheid niet kon verwachten dat verweerder de aanvraag voor advies aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) zou voorleggen zonder de benodigde documentatie.
De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat de beoordeling van zijn aanvraag in strijd was met de standstillbepaling uit het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije. De rechtbank stelde vast dat de door de eiser aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet van toepassing waren op zijn situatie, aangezien deze betrekking hadden op andere soorten aanvragen. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de aanvraag van de eiser terecht was afgewezen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het belang van de eiser bij het verzoek was komen te vervallen nu de hoofdzaak was beslist. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.