6 Uit de memorie van toelichting behorende bij de wijziging van de Wet BIG (Tweede Kamer, 2009-2010), 32 261, nr. 3, p. 8-10) blijkt dat met de wijziging per 1 juli 2012 het mogelijk is om aan in het buitenland opgelegde beperkingen in de beroepsuitoefening, gebaseerd op een buitenlandse rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing, gevolg te geven ongeacht of het een beroepsbeoefenaar met een Nederlands diploma of één met een buitenlands diploma betreft. Daarmee is een gelijkschakeling bewerkstelligd tussen: een titelgerechtigde met een Nederlands diploma, die ingevolge een buitenlandse rechterlijke uitspraak is beperkt in de beroepsuitoefening en vervolgens (weer) in Nederland wil komen werken, en een beroepsbeoefenaar met een buitenlands diploma, die eenzelfde maatregel door een buitenlandse rechter opgelegd heeft gekregen, en die in Nederland geregistreerd is of wil worden.
Er is voor gekozen met deze wijziging zo veel mogelijk aan te sluiten bij het destijds bestaande systeem van artikel 42, eerste lid, van de Wet BIG. Dit houdt in dat er hier te lande geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening heeft geleid. Hierdoor is het niet bij voorbaat uitgesloten dat iemand in het buitenland zijn recht op beroepsuitoefening op grond van een in het buitenland genomen beslissing verliest om een reden die in Nederland niet tot een zodanig oordeel zou hebben geleid. Dit is destijds bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ook onderkend.
De redenen om bij het destijds bestaande systeem van artikel 42 aan te sluiten zijn de volgende. Voorop staat dat een beroepsbeoefenaar, ongeacht of deze over een Nederlands getuigschrift beschikt of niet, zich te houden heeft aan de in het land waar hij werkzaam is geldende regels inzake de beroepsuitoefening en ook onderworpen is aan de daar geldende tucht-, straf- en bestuursrechtelijke normen.
Een herbeoordeling van de (in het buitenland plaatsgevonden hebbende) omstandigheden van het concrete geval en de «vertaling» ervan naar de Nederlandse situatie is uitzonderlijk moeilijk. De vraag is of alle relevante omstandigheden nog voldoende te traceren zijn. De vraag is ook of men erin slaagt de situatie in het buitenland te vergelijken met die in Nederland. Tot slot betekent de mogelijkheid van een herbeoordeling een grote toestroom van aanvragen en – daarmee gepaard gaande – hoge uitvoeringslasten voor de behandelingen van de aanvragen.
Niettemin zouden zich in een individueel geval zulke uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen, dat automatische overname van een in het buitenland opgelegde maatregel tot een zeer onbillijk resultaat leidt. In het ingevoegde artikel 7a is daarom een hardheidsclausule geïntroduceerd voor die gevallen waarin de automatische overname van de buitenlandse bevoegdheidsbeperking gelet op het belang dat artikel 6, onderdeel e, en artikel 7, onderdeel e, beoogt te beschermen tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Dit kan het geval zijn indien de buitenlandse bevoegdheidsbeperking is opgelegd om een reden die in het geheel niet met de beroepsuitoefening verband houdt. Of indien het in het buitenland gepleegde vergrijp van een zodanige geringe ernst is dat dit in Nederland in het geheel niet tot een maatregel of een bevoegdheidsbeperking geleid zou hebben. De minister zal hiervan slechts gebruik maken indien de veiligheid van de patiënt hierdoor niet in het geding komt.
Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen naar verwachting slechts in uitzonderingsgevallen aanleiding geven tot een afwijking of buiten toepassing laten van het beginsel van automatische overname. Dit mag namelijk geen nadelige effecten sorteren voor het algemeen belang van het publiek bij gekwalificeerd en bevoegde beroepsbeoefenaren en actuele weergave ervan in het BIG-register.