ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1695
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onderbreking vreemdelingrechtelijke bevoegdheden en rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling. De vreemdeling, geboren in 1969 en van Algerijnse nationaliteit, had op 8 april 2013 een beroepschrift ingediend tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hem op 5 april 2013 de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet ter zitting was verschenen, maar dat zijn gemachtigde en een getuige wel aanwezig waren. De rechtbank heeft de procedure aangehouden om de vreemdeling alsnog te kunnen horen, waarna de openbare behandeling op 22 april 2013 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overwoog dat de vreemdeling vreemdelingenrechtelijk was staande gehouden, maar dat hij niet direct in vreemdelingenbewaring was genomen. In plaats daarvan was hij aangehouden en in verzekering gesteld wegens een verdenking van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een onderbreking van de vreemdelingrechtelijke bevoegdheden, waardoor de rechtmatigheid van de staandehouding niet kon worden betrokken bij de beoordeling van de maatregel.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling zich niet aan de vertrekplicht had gehouden en dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.