ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
rekestnummer: C/09/439287 / FT RK 13/653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schuldsanering niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende pogingen tot minnelijk vergelijk

Op 22 mei 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die zijn bedrijfsactiviteiten in januari 2012 had gestaakt, had een verlieslatende onderneming sinds 2008. De rechtbank constateerde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond serieuze pogingen te hebben ondernomen om zijn bedrijfslasten te reduceren. De overgelegde jaarstukken toonden aanzienlijke verliezen aan in de jaren 2009 tot en met 2011, zonder dat er een duidelijke strategie was om deze verliezen aan te pakken. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het college van burgemeester en wethouders, die noodzakelijk is voor de schuldsanering, niet met voldoende redenen was omkleed. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek niet aan de wettelijke vereisten voldeed.

De rechtbank benadrukte dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Er waren aanwijzingen dat de verzoeker zijn schulden niet serieus had aangepakt en dat hij in de zomer van 2011 een lening van € 50.000 had afgesloten, zonder realistische vooruitzichten op terugbetaling. Bovendien had hij in 2010 leningen van € 75.000 afgesloten en deze terugbetaald door een vordering op een derde over te dragen, wat de gelijkheid van schuldeisers had doorbroken. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot schuldsanering, omdat hij niet had aangetoond dat hij zich voldoende had ingespannen om tot een minnelijk vergelijk te komen met zijn schuldeisers.

Uitspraak

rekestnummer: C/09/439287 / FT RK 13/653
nummer verklaring: ALR0111300029
uitspraakdatum: 22 mei 2013
RECHTBANK DEN HAAG
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
verzoeker,
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft op 18 maart 2013 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 8 mei 2013 behandeld. De verzoeker is ter zitting gehoord. Tevens zijn verschenen de partner van verzoeker, de heer Jonkheer mr. A. van Bunge advocaat bij Advocatenkantoor Ten Holter Noordam en de heer H. de Reus controller van Plan@Office B.V..
De heer Jonkheer mr. A. van Bunge heeft op 15 februari 2013, namens zijn cliënte Plan@Office Nederland B.V. en Plan@Office Projectinrichting B.V., een bezwaarschrift met bijlagen ingediend tegen de toelating tot de schuldsaneringsregeling van verzoeker.
Artikel 285 lid 1 onder f van de Faillissementswet bepaalt dat indien er geen buitenrechtelijke schuldregeling tot stand gekomen is, er door of namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar een met reden omklede verklaring wordt afgegeven dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een dergelijke regeling te komen. Zonder een verklaring dat de schuldenaar tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijk vergelijk te komen kan de regeling evenwel niet van toepassing worden verklaard (Kamerstukken 11, vergaderjaar 1997/1998, 25 672, nr. 3 ).
De huidige wettelijke regeling stelt geen imperatieve eisen aan de kwaliteit van het aanbod tot een buitengerechtelijke schuldregeling (hierna: het aanbod). Dat wil echter niet zeggen dat in de fase voorafgaand aan het wettelijk traject een volstrekte vrijheid heerst (Kamerstukken 11 2005-2006, 29 942, nr. 7, blz. 42). In het minnelijk traject moet de schuldenaar werkelijk zijn best gedaan hebben om met zijn schuldeisers tot een regeling te komen voor zijn schulden (Kamerstukken 11 2005-2006, 29 942, nr. 7, blz. 18) en moet uitputtend zijn onderzocht of tussen schuldeisers en schuldenaar een minnelijke schikking kan worden getroffen (Kamerstukken 11 2005-2006, 29 942, nr. 7, blz. 28). Dat daarbij grote waarde moet worden toegekend aan de mate waarin de rechtbank op de kwaliteit van het minnelijk traject moet kunnen vertrouwen, blijkt uit de toevoeging dat de verklarende instantie een eigen onderzoek moet doen naar de kwaliteit van het minnelijk traject als de instantie die de verklaring als omschreven in art. 285 lid 1 onder f aflegt, een andere is dan die welke de schuldhulpverlening uitvoert. (Kamerstukken 11 2005-2006, 29 942, nr. 7, blz. 43). Bovendien kan de rechtbank de verklaring weigeren indien de verklaring naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met redenen is omkleed (MvT, Kamerstukken 11 1997/1998, 25 672, nr. 3, blz. 4).
Namens verzoeker is eind 2011 door zijn advocaat een voorstel aan de schuldeisers gedaan, inhoudende betaling van 50% van de vorderingen tegen een nog nader overeen te komen redelijke afbetalingstermijn. Dit voorstel is niet onderbouwd, althans daarvan is niet gebleken; het bevat onder meer geen gegevens omtrent de oorzaak en omvang van de schulden en evenmin gegevens omtrent de (te verwachten) inkomenssituatie van verzoeker. Verzoeker heeft ter terechtzitting aangegeven niet te
weten waar het percentage van 50 op is gebaseerd, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat dit percentage realistisch dan wel het maximaal haalbare percentage was.
Voorts is gebleken dat genoemd voorstel niet aan alle schuldeisers is gedaan. Niet gebleken is dat het voorstel is gedaan aan Plan@Office Nederland B.V. (vordering € 290.150,88) en Plan@Office Projectinrichting B.V. (vordering € 7.465,-). Verzoeker heeft dit ter terechtzitting als volgt toegelicht. Volgens verzoeker zou hij als zzp'er gaan werken voor Plan@Office Nederland B.V. en zou hij de andere schuldeisers afbetalen met de daarmee te genereren inkomsten, die € 4.000,- netto per maand zouden bedragen. Los daarvan zou Plan@Office Nederland B.V. worden betaald door middel van de aan verzoeker als zzp'er toekomende winstdeling in verband met door hem te realiseren projekten. Verzoeker heeft evenwel niet duidelijk kunnen maken of in deze constructie alle schuldeisers op gelijke wijze zouden worden behandelt.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat het voorstel dat eind 2011 is gedaan, gebaseerd was op de toenmalige (financiële) situatie van verzoeker, die ten tijde van het indienen van dit verzoek reeds enige tijd achterhaald was.
Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank er niet van uitgaan dat voorafgaand aan het onderhavige verzoek met alle schuldeisers een reële buitenwettelijke oplossing is beproefd en derhalve evenmin dat verzoeker - een voldoende deugdelijke - poging heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijk vergelijk te komen. Evenmin kan er van worden uitgegaan dat een - deugdelijke - poging bij voorbaat tot mislukken gedoemd is. Dit maakt dat de rechtbank oordeelt dat de door of namens het college van burgemeester en wethouders afgegeven verklaring niet met voldoende redenen is omkleed, zodat het onderhavige verzoek niet in behandeling kan worden genomen, nu het niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Verzoeker zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Indien verzoeker wel ontvankelijk zou zijn geweest in zijn verzoek, zou een inhoudelijke beoordeling van dat verzoek evenmin tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben geleid. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
De franchiseovereenkomst tussen verzoeker en Plan@Office Nederland B.V. is, na opzegging eind 2010, per 30 november 2011 geëindigd. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij half januari 2012 zijn bedrijfsactiviteiten feitelijk heeft gestaakt. De onderneming van verzoeker is vanaf 2008 verlieslatend gebleken. Uit de overgelegde jaarstukken blijkt:
- 2009: een verlies van € 20.453,- bij een omzet van € 753.684,- en bedrijfslasten (exclusief kostprijs omzet) van € 234.863,-;
- 2010: een verlies van € 22.563,- bij een omzet van € 844.154,- en bedrijfslasten (exclusief kostprijs omzet) van € 235.325,-;
- 2011: een verlies € 172.077,- bij een omzet van € 449.681,- en bedrijfslasten (exclusief kostprijs omzet) van € 266.262,-.
Niet is gebleken dat verzoeker serieuze pogingen heeft gedaan om de bedrijfslasten te reduceren; integendeel, de lasten zijn in 2011 aanzienlijk toegenomen. Dit maakt dat ook indien in 2011 de omzet zou zijn gehandhaafd op het niveau van de voorafgaande jaren er (bij een gelijke kostprijs van de omzet) in dat jaar toch verlies zou zijn geleden.
Ondanks de precaire situatie is verzoeker doorgegaan met zijn bedrijfsactiviteiten en niet duidelijk is welke maatregelen er zijn getroffen om te proberen het verlies in winst om te zetten. Wel is duidelijk dat de crediteurenpositie de laatste jaren is toegenomen (2008: € 223.271,-, 2009: € 316.640,-, 2010: € 355.479,- en 2011: € 369.139,- en dat het er de schijn van heeft dat in die jaren de bedrijfsactiviteiten door de crediteuren werden gefinancierd. Nu verzoeker niet duidelijk heeft gemaakt dat hij er - mede gelet op voornoemde bedrijfsresultaten - op realistische gronden van uit kon gaan dat hij in staat zou zijn de crediteuren te betalen heeft hij evenmin voldoende duidelijk gemaakt in hoeverre hij rekening heeft gehouden met de belangen van zijn - bestaande én nieuwe - crediteuren. Aldus heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat verzoeker in de zomer van 2011 - toen de consignatieovereenkomst met Plan@Office Nederland B.V. reeds was opgezegd - een bedrag van € 50.000,- heeft geleend en dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij er toen van kon uitgaan dat er reële vooruitzichten bestonden dat hij dit bedrag binnen redelijke termijn zou kunnen terugbetalen.
Bovendien vereist artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet dat voldoende aannemelijk dient te zijn dat de verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verzoeker in 2010 leningen ten bedrage van € 75.000,- in totaal heeft afgesloten en dat hij deze heeft terugbetaald door middel van de overdracht van een vordering die verzoeker op een derde had. De vordering van verzoeker op die derde vertegenwoordigde derhalve een zekere waarde en door deze vordering aan één van zijn schuldeisers over te dragen heeft verzoeker die schuldeiser bevoordeeld boven zijn andere schuldeisers. Aldus heeft verzoeker, in een situatie waarin zijn onderneming al enige jaren verlieslatend was, de paritas creditorum (de gelijkheid van schuldeisers: artikel 3:277 Burgerlijk Wetboek) doorbroken. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat onvoldoende duidelijk is geworden of verzoeker zich in ieder geval sinds eind april 2012 - toen zijn in februari 2012 opgelopen letsel blijkbaar niet meer in de weg stond aan het verrichten van arbeid - optimaal heeft ingespannen om zijn arbeidscapaciteit maximaal te gelde te maken.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Gewezen door mr. R. Cats en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2013 in tegenwoordigheid van A. van Groningen Schinkel, de griffier.
wsnp vonnis niet-ontvankelijk
LS30