ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/10638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel van ongewenstverklaring en bewaring van vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 mei 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan een vreemdeling was opgelegd. De vreemdeling, die de Poolse nationaliteit heeft, was eerder ongewenst verklaard en bevond zich in strafrechtelijke detentie. Na zijn detentie is hij in bewaring gesteld in het kader van de uitzettingsprocedure. De vreemdeling heeft op 18 april 2013 een beroepschrift ingediend, waarin hij ook om schadevergoeding vroeg. Tijdens de openbare behandeling op 26 april 2013 was de vreemdeling vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zich ook door een gemachtigde liet vertegenwoordigen.

De rechtbank overwoog dat de ongewenstverklaring, samen met het feit dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, voldoende grond biedt om aan te nemen dat er een risico bestaat dat hij zich aan toezicht zal onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen inspanningen heeft verricht om Nederland te verlaten, ondanks dat hij de mogelijkheid had om terug te keren naar Polen. De rechtbank verwierp het verweer van de vreemdeling dat de maatregel onrechtmatig was opgelegd en dat er in strijd met het vertrouwensbeginsel was gehandeld.

De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de toepassing van de bewaring in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij zich aan de aanzegging om Nederland te verlaten had gehouden, en dat hij geen concrete stappen had ondernomen om zijn vertrek te regelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/10638
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2013, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[vreemdeling], V-nummer [nummer],
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Hollebrandse).
Procesverloop
Op 18 april 2013 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. De vreemdeling is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1983 en de Poolse nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van
15 april 2013 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift op 24 april 2013 is opgeheven ter effectuering van uitzetting. Gelet hierop is nog slechts in geschil of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toe te kennen.
2 Verweerder heeft de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het belang van de openbare orde in bewaring gesteld omdat er een risico bestaat dat betrokkene zich aan het toezicht zal onttrekken en de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft zich daartoe gebaseerd op de volgende gronden.
De vreemdeling heeft eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en heeft daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg gegeven; heeft geen vaste woon- of verblijfplaats; beschikt niet over voldoende middelen van bestaan; is verdachte van enig misdrijf dan wel is daarvoor veroordeeld en is ongewenst vreemdeling als bedoeld in artikel 67 Vw 2000 of tegen hem is met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw 2000 een inreisverbod uitgevaardigd.
3 De vreemdeling stelt zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd. De vreemdeling meent dat er in strijd met het vertrouwensbeginsel is gehandeld omdat hem in [plaats A] is toegezegd dat hij 15 april 2013 vrij zou komen.
De vreemdeling wilde zelf terugkeren naar Polen en had daartoe ook gelegenheid. Daarom had kunnen volstaan met het opleggen van lichter middel.
De vreemdeling heeft voorts gesteld dat verweerder ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat hij er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek ontwijkt of belemmert. Immers de vreemdeling wilde zelf vertrekken. De vreemdeling meent dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet aan een eerdere aanzegging om Nederland te verlaten heeft gehouden nu hij eerst gedurende zijn strafrechtelijke detentie een aanzegging heeft gekregen Nederland te verlaten en vervolgens aansluitend in bewaring is genomen. Hij heeft derhalve niet de gelegenheid gehad zich aan de aanzegging te houden. De vreemdeling heeft gesteld dat hij weliswaar niet is ingeschreven in het GBA maar wel onderdak kan krijgen bij vrienden in [plaats B] en in Polen een woonplaats heeft. Het feit dat hij ongewenst is verklaard wegens het plegen van een misdrijf kan, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2011 inzake Kadzoev, niet aan de maatregel tot bewaring ten grondslag worden gelegd. Ten slotte heeft de vreemdeling aangevoerd dat de wijze van tenuitvoerlegging onrechtmatig was.
4 Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken.
5 Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd was met de Vw 2000, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het verweer van de vreemdeling dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, faalt reeds omdat de vreemdeling deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Ten aanzien van de gronden van de maatregel constateert de rechtbank dat de vreemdeling niet heeft betwist dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Voorts heeft verweerder de maatregel kunnen baseren op de grond dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De stelling dat de vreemdeling bij twee niet nader aangeduide vrienden in [plaats B] kan verblijven, maakt dat niet anders nu de vreemdeling geen adres heeft opgegeven van deze personen. Evenmin kan de stelling dat de vreemdeling in Polen een woonplaats heeft, tot de conclusie leiden dat verweerder deze grond niet aan de bewaring ten grondslag kan leggen nu deze grond gezien moet worden in het licht van het vreemdelingentoezicht hier ten lande.
Ten aanzien van de vraag of verweerder de grond dat de vreemdeling ongewenst is verklaard aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen overweegt de rechtbank als volgt. De vreemdeling heeft zich in Nederland schuldig gemaakt aan
ernstige strafbare feiten, te weten een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling. De vreemdeling is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van
22 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De vreemdeling is bij beschikking van
28 maart 2013 ongewenst verklaard waarbij de vertrektermijn is verkort tot 0 uur. Na beëindiging van de strafrechtelijke detentie op 15 april 2013 is de vreemdeling overgedragen aan de vreemdelingenpolitie en ter fine van uitzetting in bewaring gesteld.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de grond dat de vreemdeling ongewenst is verklaard aan de maatregel ten grondslag is gelegd omdat de vreemdeling in de periode tussen het uitreiken van de ongewenstverklaring op 28 maart 2013 en de beëindiging van de strafrechtelijke detentie op 15 april 2013 geen enkele concrete handeling heeft ondernomen zijn vertrek te regelen teneinde aan zijn vertrekplicht te voldoen. Van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij aantoonbare inspanning levert zijn vertrek uit Nederland te realiseren. De rechtbank constateert dat uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling blijkt dat de vreemdeling heeft medegedeeld de uitzettingsprocedure rustig af te wachten. Niet is gebleken dat de vreemdeling de intentie heeft gehad uit zichzelf te vertrekken zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling geen inspanningen heeft verricht om aan zijn vertrekplicht te voldoen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vreemdeling niet over eigen middelen beschikte om zijn terugkeer te financieren. Verweerder heeft derhalve de ongewenstverklaring ten grondslag kunnen leggen aan de bewaring en hieraan een zwaar gewicht mogen toekennen. (zie: uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2012 (LJN: BW3351)). De ongewenstverklaring geeft, tezamen met de omstandigheden dat de vreemdeling geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, voldoende grond om aan te nemen dat het risico bestaat dat hij zich aan toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Gelet op het vorengaande behoeven de overige verweren gericht tegen de gronden van de bewaring, geen bespreking.
Met betrekking tot het standpunt van de vreemdeling dat de wijze van tenuitvoerlegging onrechtmatig is, wordt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 december 2010 (LJN: BO8075), overwogen dat voor zover een vreemdeling bij een door hem tegen de oplegging van de maatregel ingesteld beroep klaagt over de toepassing van het regime op de locatie waar die maatregel ten uitvoer wordt gelegd, die klacht buiten het in artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 5.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 aangegeven toetsingskader valt.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de gronden van de bewaring (waaronder de ongewenstverklaring), niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van
drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)