ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/6439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de bewaringstermijn in vreemdelingenzaken met betrekking tot Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, die sinds 2008 in bewaring is gesteld. Eiser heeft op 7 maart 2013 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring en heeft tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 2008 een laissez-passer (lp) verzoek voor eiser uitstaat, maar dat er geen redelijke vooruitzichten zijn op verwijdering naar Marokko. De rechtbank concludeert dat de gegevens van het lp-verzoek niet in relevante mate zijn gewijzigd en dat er nooit aan de Marokkaanse autoriteiten is meegedeeld dat het lp-verzoek niet meer als actief wordt beschouwd. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring bevolen. Tevens is aan eiser een schadevergoeding van € 4880,- toegekend voor de dagen die hij in bewaring heeft doorgebracht. De rechtbank heeft verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, veroordeeld in de proceskosten van € 1416,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/6439 en Awb 13/7889
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 en tegen het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn
in de zaak tussen:
[eiser]
geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. F. Ben-Saddek,
eiser;
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
vertegenwoordigd door M.J. Hofstra,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 7 maart 2013 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 21 maart 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 28 maart 2013. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Op 4 april 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen over het laissez-passer (lp) traject Marokko. Verweerder heeft op 8 april 2013 aan dit verzoek voldaan. De rechtbank heeft daarop eisers raadsman de gelegenheid geboden daarop te reageren. Eisers raadsman heeft bij schrijven van 9 april 2013 van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere behandeling ter zitting achterwege blijft. Nadien is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
Op 12 september 2012 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 28 januari 2013 (Awb 13/1279) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 21 januari 2013 in die zaak.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat, nu er sedert 2007 een identiteitsonderzoek naar eiser wordt uitgevoerd. Daarom heeft verweerder evenmin een verlengingsbesluit aan eiser kunnen uitreiken, waarin de termijn van de maatregel van bewaring wordt verlengd.
Verweerder heeft in het verlengingsbesluit van 7 maart 2013 overwogen dat aanleiding wordt gezien om de termijn van de bewaring te verlengen met ten hoogste twaalf maanden, ingaande 13 maart 2013. Bij oplegging van de maatregel is verweerder gebleken dat eiser niet beschikt over een (geldig) document voor grensoverschrijding. In verband met het ontbreken van laatstgenoemd document heeft verweerder op 10 mei 2010 aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko verzocht een vervangend document te verstrekken. Nu op dit verzoek nimmer een reactie is ontvangen heeft verweerder op 2 oktober 2012 wederom een laissez-passer (lp) aanvraag verzonden naar de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. De uitzetting zal volgens verweerder wellicht wat meer tijd vergen omdat de diplomatieke vertegenwoordiging te kennen heeft gegeven dat nader onderzoek in eisers land van herkomst moet worden verricht en er op het moment van het bestreden besluit nog geen reactie was ontvangen van de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst. Verder heeft eiser geen dan wel onvoldoende medewerking verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit dan wel aan zijn vertrek, nu hij geen bescheiden heeft getracht te overleggen die het onderzoek kunnen bespoedigen.
Uit de voortgangsgegevens van 11 maart 2013 kan met betrekking tot de lp-aanvraag Marokko het volgende worden opgemaakt. Op 14 mei 2010 is een lp-aanvraag verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten en op 28 mei 2010 is eiser in persoon gepresenteerd. Vanaf 19 mei 2010 tot en met 19 februari 2013 heeft verweerder met regelmaat schriftelijk gerappelleerd.
Uit de aanvullende informatie van verweerder blijkt het volgende. Op 22 augustus 2008, aangevuld op 28 oktober 2008, op 14 mei 2010 en op 2 oktober 2012 heeft verweerder een lp-verzoek naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Sinds 2007 is aan de Marokkaanse autoriteiten nimmer bericht dat een lp-aanvraag is ingetrokken. Wel zijn de lp-aanvragen van 22 augustus 2008 en 14 mei 2010 “gestopt” in de administratie van verweerders Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), respectievelijk op 6 juni 2009 en op 2 oktober 2012. Alle in de voortgangsgegevens genoemde rappels (van 19 mei 2010 tot en met 19 februari 2013) hebben feitelijk mede betrekking gehad op eiser. Met landen waar wordt gepresenteerd zijn afspraken gemaakt dat de DT&V op de hoogte wordt gesteld wanneer een identiteitsonderzoek is afgerond.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het ter zitting verhandelde vast dat sinds 2008 een lp-verzoek voor eiser uitstaat, dat de gegevens daarvan niet in relevante mate zijn gewijzigd en dat nooit aan de Marokkaanse autoriteiten te kennen is gegeven dat het lp-verzoek door de DT&V niet meer als actief wordt beschouwd. Weliswaar is er op 14 mei 2010 een ander lp-verzoek naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden, maar ook dat verzoek wordt door verweerder sinds 2 oktober 2012 als niet meer lopend beschouwd. Ook is op 2 oktober 2012 opnieuw een lp-verzoek verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat verweerder niet aangeeft waarom er na het lp-verzoek van 22 augustus 2008, aangevuld op 28 oktober 2008, welk verzoek voor zover de Marokkaanse autoriteiten kunnen weten nog steeds uitstaat en waarop volgens verweerder (dus) nog steeds wordt gerappelleerd, nog enige reactie van de Marokkaanse autoriteiten te verwachten is, is de rechtbank van oordeel dat geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat. Gelet hierop heeft verweerder evenmin aan het verlengingsbesluit ten grondslag kunnen leggen dat het lp-verzoek nog in behandeling is bij de Marokkaanse autoriteiten en dat voormeld onderzoek meer tijd zal vergen. De beroepen zullen daarom gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 80,- per dag voor de dagen die eiser vanaf de datum van het beroep tegen het voortduren van de bewaring, te weten 7 maart 2013, heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 4880,- zal worden toegekend.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1416,- (2 punten voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 4880,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1416,-, te voldoen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en door hem en P.P. van Essen-van ’t Ende als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover dit betrekking heeft op het verlengingsbesluit, binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
***************************
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 4880,-.
Aldus gedaan op 7 mei 2013 door mr. P.H. Banda, fungerend voorzitter.