Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/442514 / KG ZA 13-517
Vonnis in kort geding van 30 mei 2013
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.C. Moree te Rotterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. T.G. Brown-Knip te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiseres]' en '[gedaagde]'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 23 mei 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk door echtscheiding is ontbonden. Uit hun huwelijk is op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] geboren [A] (hierna '[A]').
1.2. [A] heeft een kortstondige relatie gehad met [B], waaruit op [geboortedatum] 2011 is geboren [C], die door [A] is erkend.
1.3. [A] is op [overlijdensdatum] 2012 te Zoetermeer overleden.
1.4. In onderling overleg hebben partijen besloten [A] te cremeren. De crematie heeft op 11 mei 2012 plaatsgevonden in crematorium Meerbloemhof te Zoetermeer (hierna 'het crematorium') en is verzorgd door (een nevenvestiging van) Monuta te Apeldoorn (hierna 'Monuta'), waartoe [gedaagde] de opdracht heeft verstrekt.
1.5. De urn met de as van [A] bevindt zich thans, in afwachting van de uitkomst van het onderhavige kort geding, in de algemene nis van het crematorium.
2.1. [eiseres] vordert, zakelijk weergegeven:
I. [gedaagde] te bevelen aan Monuta en/of het crematorium te berichten dat de urn met de as van [A] moet worden afgegeven aan [eiseres];
II. [eiseres] te machtigen om de afgifte van de asurn aan haarzelf te doen bewerkstelligen op vertoon van het te wijzen vonnis, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan voormeld bevel te voldoen;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2. Tijdens de zitting heeft [eiseres] uitdrukkelijk aangegeven dat haar vorderingen aldus moeten worden gelezen/begrepen, dat zij vordert dat aan haar (slechts) de helft van de as van [A] wordt afgegeven.
2.3. Ter ondersteuning van haar vorderingen voert [eiseres] - samengevat - het volgende aan.
Het was de (vermoedelijke) wens van [A] dat zijn as wordt verdeeld onder zijn nabestaanden. Mede gelet hierop heeft [gedaagde] geen goede reden om te weigeren de helft van de as ter beschikking te stellen aan [eiseres]. Te minder nu [B], als wettelijk vertegenwoordigster van het zoontje van [A], daarmee instemt. Daar komt bij dat [gedaagde] ten tijde van de crematie heeft aangegeven dat hij geen prijs stelt op de as van [A].
2.4. [gedaagde] heeft de vorderingen van [eiseres] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Daarin kan hij echter niet worden gevolgd. De crematie van [A] heeft inmiddels meer dan een jaar geleden plaatsgevonden. Partijen hebben tot op heden geen overeenstemming kunnen bereiken over de bestemming van de as van [A], terwijl het er niet naar uitziet dat zij het daarover alsnog eens zullen worden. In die situatie is het alleszins redelijk en begrijpelijk dat [eiseres] dienaangaande op korte termijn meer - het betreft hier immers in beginsel een voorlopige voorziening - duidelijkheid wenst. Bovendien staat - als onweersproken en blijkend uit de stukken - vast dat de urn met de as van [A] zich thans in de algemene nis van het crematorium bevindt, in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.
3.2. Zoals hiervoor al aangegeven twisten partijen - als nabestaanden - over de bestemming van de as van [A]. [eiseres] wil de beschikking hebben over de helft ervan, terwijl [gedaagde] wenst dat de urn met alle as wordt bijgezet in de urnenmuur van het colombarium van de begraafplaats te Zoetermeer. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter baseren beide partijen zich daarbij op alleszins te begrijpen en te respecteren standpunten, voortvloeiend uit hun gevoelens ter nagedachtenis aan [A].
3.3. Mede van belang voor de beslissing in het onderhavige geschil zijn de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging (hierna 'de Wet'). Deze vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:
"§ 4. Voorziening in de lijkbezorging
1. In de lijkbezorging wordt voorzien door degene, die het in artikel 11 bedoelde verlof aanvraagt, dan wel door degene, die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden. De lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
2. Onder lijkbezorging wordt voor de toepassing van deze paragraaf begrepen het geven van bestemming aan de as van een gecremeerd lijk.
Afdeling 3. Berging, bestemming en bewaring van as
1. Na de crematie bergt de houder van het crematorium de as.
2. De as wordt geborgen in één of meer asbussen. Een asbus wordt gesloten en op de bus worden de naam en de voorletters van de overledene, alsmede een registratienummer, vermeld.
3. Een deel van de as kan op verzoek van een nabestaande op een andere wijze worden geborgen en aan de nabestaande ter beschikking worden gesteld.
1. De houder van het crematorium draagt zorg voor de bewaring van een asbus gedurende minimaal een maand na het bergen van de as in de bus.
2. De houder van het crematorium draagt er vervolgens zorg voor dat:
a. de asbus wordt bijgezet,
b. de in de asbus geborgen as wordt verstrooid,
c. de asbus ter beschikking wordt gesteld aan de nabestaande door of namens wie de opdracht tot de crematie is gegeven, of
d. de asbus wordt verzonden naar het buitenland.
3. De houder van het crematorium kan ter uitvoering van het tweede lid, onder a of b, de asbus ter bijzetting, onderscheidenlijk verstrooiing, overdragen aan een houder van een ander crematorium of van een plaats van bijzetting.
4. Op verzoek van de in artikel 18 bedoelde personen kan de officier van justitie, bedoeld in artikel 14, in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.
§ 2. Het bijzetten van de asbus
1. Een asbus kan worden bijgezet:
a. in een in het bijzonder daarvoor bestemd gedeelte van het crematorium,
b. in of op een graf of op een afzonderlijke plaats op een begraafplaats, of
c. in een buiten een crematorium of begraafplaats gelegen bewaarplaats.
2. Het bijzetten geschiedt ter uitvoering van artikel 59, tweede lid, onder a, of in opdracht van de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft.
3. De bijzetting van een asbus in of op een particulier graf, kan slechts geschieden met toestemming van de rechthebbende op het graf."
3.4. [gedaagde] heeft opdracht gegeven tot de crematie. Gelet hierop moet worden aangenomen dat hij ook het in artikel 11 van de Wet bedoelde verlof voor crematie heeft aangevraagd. Het tegendeel is ook gesteld noch gebleken. Daarvan uitgaande dient [gedaagde] op grond artikel 18 van de Wet te bepalen welke bestemming aan de as van [A] wordt gegeven, met inachtneming van de wens, dan wel de vermoedelijke wens van [A]. De Wet voorziet niet in een specifieke regeling in geval van onenigheid onder de nabestaanden over de asbestemming.
3.5. Gesteld noch gebleken is dat [A] ooit uitdrukkelijk zijn wensen met betrekking tot zijn uitvaart kenbaar heeft gemaakt. [eiseres] heeft aangevoerd dat [A] bij leven wel heeft aangegeven dat hij een deel van de as van zijn oma (moederszijde) zou willen hebben, alsmede dat [A] de as van zijn hond heeft verdeeld, waarna hij zijn deel bewaarde in een urn in de vorm van een bol met hondenpootjes. Anders dan [eiseres] betoogt, is dat echter onvoldoende om aan te nemen dat de vermoedelijke wens van [A] was dat zijn as zou worden verdeeld onder zijn nabestaanden.
3.6. Voor zover [eiseres] heeft beoogd te stellen dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van de as van [A] wordt daaraan voorbijgegaan, nu [gedaagde] die stelling gemotiveerd heeft betwist.
3.7. Uitgaande van al het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde], aan wie het is overgelaten de asbestemming te bepalen, zulks op een zorgvuldige en piëteitsvolle wijze dient te doen, waarbij hij zoveel mogelijk rekening houdt met de belangen van de andere nabestaanden. Hieraan voldoet de wens van [gedaagde] om de asurn bij te zetten in de urnenmuur van het colombarium van de begraafplaats te Zoetermeer het meest. Aldus wordt immers aan alle nabestaanden - waaronder [eiseres], de zuster van [A] en al diens overige familieleden, alsmede het zoontje van [A] voor zover deze daaraan op een gegeven moment behoefte heeft - een neutrale en passende plaats geboden om [A] te herdenken. Daar komt bij dat [gedaagde] heeft toegezegd dat hij alle kosten verbonden aan die bijzetting voor zijn rekening zal (blijven) nemen en iedere confrontatie met [eiseres] op de begraafplaats uit de weg zal gaan. Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat [gedaagde] die toezeggingen niet zal nakomen. Aan de bezwaren dienaangaande van [eiseres] wordt dan ook voorbijgegaan.
3.8. Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
3.9. Nu partijen gewezen echtelieden zijn zullen de proceskosten op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
- wijst de vorderingen van [eiseres] af;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2013.