ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
09/758580-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Wit
  • A. van Veen
  • J. Harmsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door zich voor te doen als glazenwasser

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juni 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich gedurende bijna twee jaar schuldig heeft gemaakt aan 21 gevallen van oplichting. De verdachte deed zich telkens voor als glazenwasser of als familielid van de glazenwasser om op die manier geld af te troggelen van zijn slachtoffers. Daarnaast heeft hij vier pogingen tot oplichting ondernomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling in een forensische verslavingskliniek. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, het misbruik van vertrouwen van de benadeelden en de relatief kleine bedragen die in de meeste gevallen zijn afgenomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door bij verschillende woningen aan te bellen en te beweren dat hij geld kwam ophalen voor de glazenwasser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de meeste gevallen gebruik maakte van een vergelijkbare werkwijze, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en deze zonder nader onderzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen vorderingen tot schadevergoeding waren ingediend. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt in verband met hun vorderingen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20,00 toegewezen, met wettelijke rente vanaf 28 juni 2012. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen, die tot op heden zijn begroot op nihil, en de kosten die nog moeten worden gemaakt voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/758580-12
Datum uitspraak: 6 juni 2013
(Verkort vonnis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis
gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland,
HvB De Geniepoort, te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 11 december 2012, 6 maart 2013 en 23 mei 2013.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich zestien benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. De Graaf heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer A] en
[slachtoffer B], onder 2 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer C] en [slachtoffer D] en onder 5 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer E], [slachtoffer F] en [slachtoffer G] wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van al het overige hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de Reclassering en opname in een zorginstelling.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen [slachtoffer A] en [slachtoffer E].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de 14 overige benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte telkens de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van de toegewezen bedragen subsidiair telkens het bijbehorend aantal dagen hechtenis ten behoeve van de slachtoffers.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen de verdachte bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer H], [slachtoffer I], [slachtoffer J], [slachtoffer K],
[slachtoffer L], [slachtoffer A], [slachtoffer M] en [slachtoffer B], onder 2 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer N], [slachtoffer C], [slachtoffer O], [slachtoffer P], [slachtoffer Q] en [slachtoffer D], onder 4 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer R], [slachtoffer S], [slachtoffer T] en [slachtoffer U], onder 5 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer V], [slachtoffer W], [slachtoffer X], [slachtoffer Y], [slachtoffer E], [slachtoffer Z], [slachtoffer F] en [slachtoffer G] en onder 6 ten laste gelegde poging tot oplichting van E. [slachtoffer AA] zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vrijspraak van de oplichting van [slachtoffer H], [slachtoffer I], [slachtoffer J], [slachtoffer K], [slachtoffer L], [slachtoffer M], [slachtoffer N], [slachtoffer O], [slachtoffer P], [slachtoffer Q], [slachtoffer R],
[slachtoffer S], [slachtoffer U], [slachtoffer V], [slachtoffer W], [slachtoffer Y],
[slachtoffer E], [slachtoffer Z] en [slachtoffer AA] overweegt de rechtbank dat het door de aangevers opgegeven signalement van de oplichter onvoldoende concreet is en dat verdachte zich deze feiten niet kan herinneren zodat er twijfel is of verdachte de door deze aangevers bedoelde oplichter was.
Bovendien bevindt zich ten aanzien van [slachtoffer K] en [slachtoffer R] geen resultaat van de fotoconfrontatie in het dossier en ten aanzien van [slachtoffer L] en [slachtoffer S] is de fotoherkenning negatief.
Ten aanzien van de vrijspraak van de oplichting van [slachtoffer A], [slachtoffer B],
[slachtoffer C], [slachtoffer D], [slachtoffer T], [slachtoffer F] en [slachtoffer G] overweegt de rechtbank dat de aangevers een signalement hebben opgegeven dat op wezenlijke onderdelen verschilt van de (uiterlijke verschijningsvorm van) verdachte zodat het niet verdachte kan zijn geweest die de oplichting heeft gepleegd.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AB], [slachtoffer AC], [slachtoffer AD], [slachtoffer AE], [slachtoffer AF] en [slachtoffer AG], onder 2 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AH],
[slachtoffer AI], [slachtoffer AJ], [slachtoffer AK], [slachtoffer AL],
[slachtoffer AM], [slachtoffer AN], [slachtoffer AO] en [slachtoffer AP], onder 4 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AQ], [slachtoffer AR] en [slachtoffer AS], onder 5 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AT], [slachtoffer AU] en [slachtoffer AV], onder 6 ten laste gelegde poging tot oplichting van [slachtoffer AW] en het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Het door voormelde aangevers gegeven signalement van de vermeende glazenwasser aan hun deur komt overeen met verdachte. Daarbij betrekt de rechtbank met name de lengte en het postuur van verdachte, de vorm van zijn gezicht, zijn haardracht en haarkleur, (de kwaliteit van) het gebit van verdachte, zijn tatoeages en het frequent dragen van oorbellen door verdachte. Verdachte heeft ten tijde van verhoor door de politie op 31 augustus onder meer verklaard: "Ik ben ongeveer 180 lang en mager en heb kort donkerblond haar en draag meestal twee goudkleurige oorbellen. Ik ben 38 jaar. Ik heb op mijn linkerhand een tatoeage de letters LOVE en er staan ook drie stippen op. Op mijn rechterhand staat de letter M. Meestal draag ik een donkere jas een soort bomberjack met een bontkraag." De rechtbank heeft ter zitting de tatoeages waargenomen. Ter zitting heeft verdachte verklaard regelmatig twee gouden oorbellen te dragen en sinds kort, wegens de gestarte renovatie van zijn gebit, geheel geen tanden meer te hebben.
Ter terechtzitting en in de verhoren door de politie heeft verdachte verklaard verschillende malen door een babbeltuc mensen geld afhandig te hebben gemaakt, door zich voor te doen als glazenwasser.
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer AG] op 13 juli 2012 op de Laan van Nieuw-Oost-Indië overweegt de rechtbank dat verdachte één dag later verklaart dat hij toen een getinte man heeft opgelicht voor € 20,00.
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer AH] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 februari 2012 overweegt de rechtbank dat uit de NIFP rapportage betreffende verdachte van 11 januari 2013 blijkt, hetgeen door verdachte ter terechtzitting is bevestigd, dat verdachte gedurende die periode van 8 januari 2012 tot 22 februari 2012 niet is opgenomen geweest in Palier Ossendrecht.
Ten aanzien van de oplichting van [slachtoffer AJ], [slachtoffer AN] en [slachtoffer AO] overweegt de rechtbank dat verdachte deze feiten heeft bekent.
Voorts betrekt de rechtbank bij de bewezenverklaring de door verdachte gehanteerde werkwijze, welke in alle hiervoor genoemde gevallen sterk overeenkomt. Verdachte belt aan bij een willekeurig huisadres en geeft aan dat hij geld komt halen voor de glazenwasser. Hij presenteert zichzelf daarbij frequent als een familielid van de glazenwasser (zoon of neef). In de gevallen waarin (een) grote coupure(s) word(t)(en) overhandigd geeft verdachte telkens aan dat hij dit elders (bij een collega of andere klant) moet wisselen en dat hij later zal terugkomen met het wisselgeld, hetgeen daarop niet gebeurt.
Ten aanzien van de onder 6 tenlastegelegde poging tot oplichting van [slachtoffer AW] overweegt de rechtbank dat het aanbellen bij een woonhuis en tegen de bewoner zeggen, in strijd met de waarheid, glazenwasser te zijn een begin van uitvoering van het geld vragen voor niet bewezen diensten, oplichting, is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering.
Na te melden straf en/of maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een periode van bijna twee jaar 21 keer iemand opgelicht door zich telkens voor te doen als glazenwasser of een familielid van de glazenwasser om op die manier geld af te aftroggelen. Ook heeft verdachte vier keer een poging daartoe ondernomen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het om feiten gaat waarbij door verdachte misbruik wordt gemaakt van het door benadeelden gegeven vertrouwen. Deze feiten bezorgen aan de benadeelden overlast en kunnen hen het gevoel geven niet langer veilig te zijn in de eigen woning. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat het weliswaar om een grote aantal feiten gaat, maar dat het om betrekkelijk kleine bedragen, veelal 10 tot 20 € en maximaal € 50,-- gaat.
De rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
3 september 2012 betreffende verdachte waaruit blijkt dat verdachte vele keren wegens oplichting is veroordeeld tot, onder meer, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport d.d. 11 januari 2013 van
H.E.M. van Beek, psychiater, waarin deze stelt dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van afhankelijkheid van heroïne, cocaïne en cannabis. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van antisociale persoonlijkheidsstoornis. De anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, die mede door zijn drugsgebruik in de loop van de jaren is ontstaan, versterkt het een en ander, aldus de psychiater. Met name de ADHD van verdachte draagt er verder toe bij dat verdachte in enige mate niet over zijn vrij wil beschikte ten tijde van alle tenlastelegde voorvallen. De psychiater concludeert dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar was voor het hem ten laste gelegde. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt deze tot de hare. Ten aanzien van de kans op recidive concludeert de psychiater, onder meer, dat een klinisch-psychiatrische behandeling in een forensische verslavingskliniek aangewezen is, en dat tijdens die behandeling beoordeeld kan worden of aansluitende een vorm van beschermd of begeleid wonen geïndiceerd is.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het voorlichtingsrapport van Palier, forensische & intensieve zorg, d.d. 6 februari 2013, waarin wordt geadviseerd verdachte als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht op te leggen en, evenals door de psychiater wordt geadviseerd, behandeling in een forensische verslavingskliniek.
De raadsvrouw heeft nog verzocht, in het vonnis te bepalen dat verdachte aansluitend aan zijn detentie voor de onderhavige zaak niet nog openstaande boetes hoeft uit te zitten. Het is echter niet de bevoegdheid van de rechtbank te treden in de executie van opgelegde straffen.
Ook zal de rechtbank niet, zoals de officier van justitie heeft verzocht, het bevel geven dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat geen sprake is van de in artikel 14e Wetboek van Strafrecht vereiste situatie waarin ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd, nu zij tot minder bewezen verklaarde feiten komt en het van belang acht dat verdachte binnen afzienbare tijd met de intensieve behandeling kan beginnen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Een deel van deze straf zal voorwaardelijk worden opgelegd teneinde daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden. De rechtbank zal de proeftijd op 2 jaar stellen nu de bewezen verklaarde feiten deels zijn gepleegd voor de inwerkingtreding van het gewijzigde artikel 14b van het Wetboek van strafrecht, waarbij is bepaald dat de proeftijd ten hoogste 3 jaar bedraagt.
De vordering van de benadeelde partijen van [slachtoffer AX] en
[slachtoffer E].
[slachtoffer AX] en [slachtoffer E] hebben zich als benadeelde partij gevoegd zonder een vordering tot schadevergoeding in te vullen.
De rechtbank zal de benadeelde partijen zonder nader onderzoek van de zaak niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien geen vordering tot schadevergoeding is ingevuld.
De vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer H],
[slachtoffer A], [slachtoffer S], [slachtoffer T], [slachtoffer W],
[slachtoffer X] en [slachtoffer Y].
[slachtoffer H], [slachtoffer A], [slachtoffer S], [slachtoffer T], [slachtoffer W], [slachtoffer X] en [slachtoffer Y] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot respectievelijk € 20,00, € 45,00, € 50,00, € 20,00, € 50,00, € 11,00 en € 21,00.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten waarop de vorderingen betrekking hebben, wordt vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer AD], [slachtoffer AF],
[slachtoffer AL], [slachtoffer AS], [slachtoffer AT] en [slachtoffer AU].
[slachtoffer AD], [slachtoffer AF], [slachtoffer AL], [slachtoffer AS],
[slachtoffer AT] en [slachtoffer AU], hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot respectievelijk
€ 20,00, € 20,00, € 50,00, € 25,00, € 20,00 en € 50,00.
De vorderingen zijn voldoende onderbouwd door de benadeelde partijen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van de respectievelijk onder 1, 1, 2, 4, 5 en 5 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vorderingen geheel toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer AE].
[slachtoffer AE], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 20,00 vermeerderd met de wettelijke rente, en de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt, groot € 1,60.
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 28 juni 2012 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 1,60, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bedragen groot
€ 20,00, € 20,00, € 50,00, € 25,00, € 20,00, € 50,00 en € 20,00, het laatstgenoemde bedrag vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de slachtoffers genaamd respectievelijk [slachtoffer AD], [slachtoffer AF], [slachtoffer AL], [slachtoffer AS], [slachtoffer AT], [slachtoffer AU] en [slachtoffer AE].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer H], [slachtoffer I],
[slachtoffer J], [slachtoffer K], [slachtoffer L], [slachtoffer A], [slachtoffer M] en
[slachtoffer B], onder 2 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer N], [slachtoffer C], [slachtoffer O], [slachtoffer P], [slachtoffer Q] en [slachtoffer D], onder 4 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer R], [slachtoffer S], [slachtoffer T] en
[slachtoffer U], onder 5 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer V], [slachtoffer W], [slachtoffer X], [slachtoffer Y], [slachtoffer E], [slachtoffer Z], [slachtoffer F] en [slachtoffer G] en onder 6 ten laste gelegde poging tot oplichting van E. [slachtoffer AA] zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AB], [slachtoffer AC],
[slachtoffer AD], [slachtoffer AE], [slachtoffer AF] en [slachtoffer AG], onder 2 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AH], [slachtoffer AI], [slachtoffer AJ], [slachtoffer AK], [slachtoffer AL], [slachtoffer AM], [slachtoffer AN], [slachtoffer AO] en [slachtoffer AP], onder 4 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AQ], [slachtoffer AR] en [slachtoffer AS], onder 5 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer AT], [slachtoffer AU] en [slachtoffer AV], onder 6 ten laste gelegde poging tot oplichting van [slachtoffer AW] en het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feiten 1, 2, 4 en 5: oplichting, meermalen gepleegd;
feiten 3 en 6: poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij GGZ Reclassering Palier te 's-Gravenhage, Johanna Westerdijkplein 109, zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen in een forensische verslavingskliniek om zich voor zijn gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn verslavingsgedrag te laten behandelen;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen
[slachtoffer AD], [slachtoffer AF], [slachtoffer AL], [slachtoffer AS],
[slachtoffer AT], [slachtoffer AU] en [slachtoffer AE] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen bedragen van respectievelijk
€ 20,00, € 20,00, € 50,00, € 25,00, € 20,00, € 50,00 en € 20,00, het laatstgenoemde bedrag vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen [slachtoffer AD], [slachtoffer AF], [slachtoffer AL], [slachtoffer AS],
[slachtoffer AT] en [slachtoffer AU] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
[slachtoffer AE] gemaakt, tot op heden begroot op € 1,60, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van bedrag groot
€ 20,00, € 20,00, € 50,00, € 25,00, € 20,00, € 50,00 en € 20,00 ten behoeve van de slachtoffers genaamd respectievelijk [slachtoffer AD], [slachtoffer AF], [slachtoffer AL], [slachtoffer AS], [slachtoffer AT], [slachtoffer AU] en [slachtoffer AE] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van telkens 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer AX], [slachtoffer E], [slachtoffer H], [slachtoffer A], [slachtoffer S], [slachtoffer T], [slachtoffer W], [slachtoffer X] en [slachtoffer Y] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer AX], [slachtoffer E],
[slachtoffer H], [slachtoffer A], [slachtoffer S], [slachtoffer T],
[slachtoffer W], [slachtoffer X] en [slachtoffer Y] en verdachte ieder zijn eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door
mr. De Wit, voorzitter,
mrs. Van Veen en Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2013.