ECLI:NL:RBDHA:2014:10159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
Awb 14-1604, Awb 13/32152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunningen en belangenafweging in gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van verblijfsvergunningen van eiseres en haar minderjarige dochter. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de betrokkenen, met name in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiseres, van Filipijnse nationaliteit, had eerder verblijfsvergunningen gekregen, maar deze werden ingetrokken omdat zij gegevens over haar minderjarige dochter had verzwegen. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging niet had meegewogen dat de betrokkenen niet wisten dat de verblijfsstatus van eiseres onzeker was. De rechtbank vond het ook van belang dat de intrekking van de verblijfsvergunningen zou leiden tot een definitieve breuk van het gezinsleven, wat niet voldoende was onderbouwd door de staatssecretaris. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres en haar dochter in acht moeten worden genomen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/01604 (beroep)
AWB 13/32152 (voorlopige voorziening)
V-nrs: […] en […]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 maart 2014 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedag] 1983, eiseres en verzoekster (hierna te noemen eiseres),
mede namens haar minderjarige dochter
[naam],
geboren op [geboortedatum],
beiden van Filipijnse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2011 heeft verweerder de aan eiseres successievelijk verleende verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf als au-pair bij [naam] te[plaats]” en “verblijf bij echtgenoot [naam]” met terugwerkende kracht vanaf 9 april 2009 ingetrokken en de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van laatstgenoemde verblijfsvergunning afgewezen. Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder de aan de dochter van eiseres verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “gezinshereniging bij ouder(s) [naam]” met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 30 maart 2010 en eveneens de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning afgewezen. De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij besluit van 8 februari 2012 ongegrond verklaard.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 25 januari 2013 (AWB 12/4597) het tegen het besluit van 8 februari 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd.
Bij besluit van 5 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de gemaakte bezwaren wederom ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep heeft deze rechtbank en zittingsplaats doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Bij uitspraak van 10 december 2013 (20130170/1/V1) heeft de Afdeling het hoger beroep tegen de uitspraak van 25 januari 2013 ongegrond verklaard en het beroep tegen het door verweerder genomen besluit van 5 april 2013 verwezen naar deze rechtbank en zittingsplaats. Dit beroep ligt thans bij de rechtbank voor.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was referent ter zitting aanwezig. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is op 19 mei 2009 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als au-pair bij [naam] te[plaats]”, met als ingangsdatum 9 april 2009. Bij besluit van 25 november 2009 is het verblijfsdoel van deze verblijfsvergunning gewijzigd in “verblijf bij echtgenoot [naam]”. Bij besluit van 4 mei 2010 is een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “gezinshereniging bij ouder(s) [naam]” verleend aan de dochter van eiseres, [naam]. Op 8 december 2010 heeft eiseres een verlengingsaanvraag ingediend van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Op
20 april 2011 heeft de dochter van eiseres een aanvraag tot verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning ingediend. Bij voornemen van 4 augustus 2011 heeft verweerder het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres en haar dochter kenbaar gemaakt.
1.2 In voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 januari 2013 is, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:
“Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Eiseres stelt dat er sprake is van gezinsleven tussen haar, haar kind en haar echtgenoot en zijn kinderen en dat verblijfsbeëindiging een schending van dit artikel betekent. De belangenafweging dient dan ook in het voordeel van eiseres en haar dochter uit te vallen. Eiseres heeft daarbij gewezen op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Nunez van 28 juni 2011, zaaknr 55597/09 (ECLI:NL:XX:2011:BT2900). Niet in geschil is dat sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres, haar dochter, haar echtgenoot en zijn kinderen. Uit de overwegingen in het bestreden besluit blijkt onvoldoende dat verweerder bij het nemen hiervan de specifieke belangen van eiseres, haar dochter, haar echtgenoot en zijn kinderen, van Nederlandse nationaliteit, en de wijze waarop zij thans invulling geven aan het gezinsleven, heeft meegewogen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en daarmee niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte getoetst of een tijdelijke terugkeer van eiseres en haar dochter in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, terwijl volgens verweerders eigen beleid, zoals neergelegd in paragraaf B2/10.2.2 van 10.2.3 van de Vc 2000, in alle gevallen een volledige belangenafweging dient plaats te vinden. Het bestreden besluit van eiseres is ook om deze reden niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.”
1.3 Het gezinsleven wordt uitgeoefend tussen eiseres, [naam], eiseres’ echtgenoot [naam] (hierna: referent) en zijn twee minderjarige zonen [naam] en [naam]; een uit een eerdere relatie van referent op [geboortedatum] geboren tweeling.
2.1 In het thans bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt, dat de intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres en haar minderjarige dochter geen schending vormt van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), als volgt gemotiveerd. Nu de verblijfsvergunningen van eiseres en haar minderjarige dochter wegens het verstrekken van onjuiste gegevens zijn ingetrokken, worden zij geacht nimmer rechtmatig in Nederland te hebben verbleven. De belangen van de vreemdelingen bij een eerste toelating hebben een licht gewicht. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf zal ten nadele in de belangenafweging worden betrokken. Er is geen sprake van objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Eiseres verblijft nu vier jaar in Nederland en haar minderjarige dochter drie jaar, zodat zij niet zodanig met Nederland zijn verbonden dat zij niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst. Terugkeer naar de Filipijnen zou overigens slechts tijdelijk hoeven zijn. De terugkeer zou eiseres en haar minderjarige dochter niet voor onoverkomelijke problemen stellen, omdat zij -net als vroeger- kunnen verblijven bij de moeder van eiseres en de dochter van eiseres daar naar school kan gaan. Dat de echtgenoot van eiseres in Nederland achterblijft en dan voor zijn twee zoons moet zorgen is geen onoverkomelijk probleem. Voordat hij eiseres leerde kennen heeft hij ook ruim een jaar voor hen gezorgd, dus hij kan dit, eventueel met de hulp van anderen, weer doen. Van eenzelfde of een vergelijkbare situatie als in het arrest Nunez tegen Noorwegen (ECLI:NL:XX:2011:BT2900, verder te noemen Nunez) is geen sprake. Eiseres en haar minderjarige dochter zijn veel korter in Nederland en niet ongewenst verklaard, eiseres heeft geen kinderen die hier zijn geboren en er zijn geen bijzondere omstandigheden die een excessief negatieve impact op de kinderen van de echtgenoot van eiseres hebben. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het belang van de Nederlandse staat gelegen is in handhaving van de openbare orde en het economisch welzijn. Verweerder is voor een voldongen feit gesteld doordat eiseres gegevens heeft achtergehouden. Eiseres had moeten weten wat de begrippen “zorg voor minderjarige kinderen” en “zorgplicht voor minderjarige kinderen” op het aanvraagformulier voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als au-pair bij [naam] te[plaats]”, betekenden. Of zij dit ook daadwerkelijk wist acht verweerder niet van belang.
2.2 Eiseres voert aan dat verblijfsbeëindiging in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging moet in het voordeel uitvallen van haar en haar minderjarige dochter. De belangen van verweerder zijn in het onderhavige geval niet groot. Eiseres is zich nooit bewust geweest van het feit dat haar verblijfsrecht onzeker was. Zij heeft de autoriteiten niet willens en wetens om de tuin geleid. Nadat zij verweerder heeft laten weten een dochter te hebben op de Filipijnen is aan haar dochter een verblijfsvergunning verleend. De echtgenoot van eiseres is arbeidsongeschikt en kan derhalve niet worden geacht elders ter wereld in het onderhoud van zijn kinderen te voorzien. De intrekking van de verblijfsvergunningen getuigt van excessief formalisme, omdat - zoals verweerder erkent - aan de materiële voorwaarden voor gezinshereniging wordt voldaan. Ter zitting heeft eiseres evenwel gewezen op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000, waaruit volgt dat het eerder verstrekken van onjuiste gegevens voor verweerder een afwijzingsgrond voor het verlenen van een verblijfsvergunning kan vormen. Eiseres heeft bij de gronden van het beroepschrift een rapportage overgelegd van [naam], gespecialiseerd maatschappelijk werker, van april 2013, waarnaar zij verwijst. Uit deze rapportage blijkt dat de intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres en haar minderjarige dochter een hevige belasting is voor alle betrokkenen.
3.1 Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer de arresten van 25 april 2007, Konstatinov tegen Nederland (ECLI:NL:XX:2007:BA6629) en het arrest Nunez, dient bij een inmenging op het recht op respect voor het privé- en familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, ongeacht of sprake is van een positieve of negatieve verplichting om dat privé-, familie- en gezinsleven mogelijk te maken, een
fair balancete worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van zijn privé- en gezinsleven in Nederland en anderzijds het Nederlands algemeen belang. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
3.2 In het arrest van het EHRM van 3 november 2011 in de zaak Arvelo Aponte tegen Nederland, nr. 28770/05 heeft het EHRM in rechtsoverweging 55 het volgende overwogen:
“Factors to be taken into account in this context are the extent to which family life is effectively ruptured, the extent of the ties in the Contracting State, whether there are insurmountable obstacles in the way of the family living in the country of origin of one or more of them and whether there are factors of immigration control (for example, a history of breaches of immigration law) or considerations of public order weighing in favour of exclusion. Another important consideration will also be whether family life was created at a time when the persons involved were aware that the immigration status of one of them was such that the persistence of that family life within the host State would be precarious from the outset. The Court has previously held that where this is the case it is likely only to be in the most exceptional circumstances that the removal of the non-national family member will constitute a violation of Article 8 (see Rodrigues da Silva and Hoogkamer v. the Netherlands, no. 50435/99).”
3.3 De rechtbank is in aansluiting bij het hierboven weergegeven toetsingskader van oordeel dat verweerder in de door hem verrichte belangenafweging de belangrijke factor, of de in het gezinsleven betrokken personen wisten dat de verblijfsstatus van één van hen zodanig was dat de bestendigheid van het gezinsleven hier ten lande vanaf aanvang onzeker zou zijn, in het onderhavige geval niet kenbaar in zijn belangenafweging heeft betrokken. Eiseres heeft op het aanvraagformulier voor de verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als au-pair bij [naam] te[plaats]”, naar in rechte vaststaat, gegevens achtergehouden. Toen zij in het bezit was van die verblijfsvergunning, ontmoette zij referent en ving het familie- en gezinsleven tussen hen en zijn zonen, [naam] en [naam], aan. Het is niet waarschijnlijk dat referent toen wist dat eiseres gegevens had achtergehouden bij de aanvraag tot het verlenen van haar eerdere verblijfsvergunning, die haar in staat stelde om als au-pair werkzaamheden te verrichten. Daar komt bij dat eiseres de Nederlandse overheid reeds in 2009 heeft meegedeeld dat haar minderjarige dochter [naam] op de Filipijnen verblijft. Dit blijkt uit het faxbericht van de gemeente Hilversum van 7 augustus 2009, waarin verweerder is verzocht om het formulier M46 met spoed te behandelen in verband met de gewenste overkomst van [naam]. De rechtbank merkt daarbij tenslotte op dat de omstandigheid dat de vreemdeling de zorg(plicht) heeft voor een kind thans niet langer een uitsluitingsgrond is voor verlening van een verblijfsvergunning met als doel het uitoefenen van werkzaamheden als au-pair. Hieruit volgt dat het onverenigbaar zijn van het hebben van een kind en het zijn van au-pair ook voor verweerder niet langer evident is.
3.4 De overwegingen in het bestreden besluit geven, naar het oordeel van de rechtbank, voorts onvoldoende blijk van de navolgende omstandigheden. Verweerder wist in augustus 2009 dat eiseres een minderjarige dochter heeft. In weerwil van dat gegeven, waarvan het verstrekken tot afwijzing van haar oorspronkelijke aanvraag had geleid, heeft verweerder bij besluit van 25 november 2009 inwilligend beslist op de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van eiseres in “verblijf bij echtgenoot [naam]”. Bij besluit van 4 mei 2010 is de minderjarige dochter van eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf bij [naam]”. Aan de minderjarige dochter van eiseres is, voorafgaand aan haar inreis in Nederland een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) verstrekt door de Nederlandse ambassade te Manilla. Eiseres heeft door het aanvragen van deze mvv aan haar wettelijke verplichting voor het inreizen van haar dochter in Nederland voldaan. Voorts heeft eiseres daarmee de Nederlandse overheid in staat gesteld om voor de komst van haar dochter naar Nederland te onderzoeken of zij aan alle voorwaarden voor toelating voldeed, zonder daarbij door haar aanwezigheid hier te lande voor een voldongen feit te worden geplaatst. Eerst bij voornemen van 4 augustus 2011 heeft verweerder de intentie tot intrekking van hun verblijfsvergunningen kenbaar gemaakt.
3.5 Eiseres en haar minderjarige dochter hebben bij de gronden van het beroepschrift de rapportage van [naam] overgelegd. In deze rapportage is de impact beschreven van een, eventuele, uitzetting van eiseres en haar minderjarige dochter.
en [naam] zijn eerder ontvoerd door hun moeder naar [land]. Dit was voor hen een traumatische ervaring. In hun huidige gezin hebben zij een veilige basis. Als hun stiefmoeder en -zusje zouden wegvallen, betekent dat voor hen dat een ouder en een zusje zomaar uit hun leven kunnen verdwijnen, zoals ook hun biologische moeder voorheen uit hun leven is verdwenen. Hierdoor zullen [naam] en [naam] kampen met gevoelens van onzekerheid, boosheid en angst en aangetast worden in hun basisveiligheid. Voor [naam] is, gelet op haar leeftijd, een veilige hechting van belang. Als zij wordt uitgezet, brengt dat haar schade toe. Zij zal op school een achterstand oplopen en er is een risico dat zij in de toekomst verlatingsangst krijgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen (kenbaar) gewicht toegekend aan de bijzondere belangen van [naam], [naam] en [naam].
3.6 Bij het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat eiseres en haar minderjarige dochter aan alle voorwaarden voor gezinshereniging voldoen, alleen niet aan het vereiste van een mvv en het inburgeringsvereiste. Bij het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat eiseres en haar minderjarige dochter op korte termijn alsnog kunnen voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Zoals eiseres ter zitting heeft betoogd, gaat verweerder hierbij voorbij aan artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000. Op grond van dit artikel kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van deze wet worden afgewezen, indien de vreemdeling gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning zouden hebben geleid. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de factor of het gezinsleven door de uitzetting van eiseres en haar minderjarige dochter definitief zal worden verbroken onjuist in zijn belangenafweging heeft betrokken.
4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
5.
De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 14/01604,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 13/32152,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,-- (zegge: honderdzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.461,-- (zegge: veertienhonderdéénenzestig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvD
Coll.: FW
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.