ECLI:NL:RBDHA:2014:10176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_10093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting en vrijheidsontneming van een Burundese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Burundese vreemdeling, was op 24 april 2014 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat er geen risico was dat hij zich aan de uitzetting zou onttrekken en dat hij de uitzettingsprocedure niet belemmert. De rechtbank oordeelde dat eiser bekend was bij de politie en regelmatig in de nabijheid van de HEMA te vinden was, waar hij het straatjournaal verkocht. Ondanks deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure wel degelijk ontwijkt of belemmert. Eiser had sinds zijn vorige bewaring op 27 februari 2012 geen stappen ondernomen om zijn terugkeer zelfstandig te bewerkstelligen, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwde.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een disproportionele maatregel, aangezien onvoldoende was gebleken dat eiser zonder de vrijheidsontnemende maatregel zelfstandig zou vertrekken. Eiser had ook aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk zicht op uitzetting was, onder andere omdat een laissez-passer traject was gestart voor de Rwandese autoriteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2014, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/10093
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 mei 2014 in de zaak tussen

[naam]

geboren op [geboortedag] 1962, van (gestelde) Burundese nationaliteit, eiser,
(gemachtigde mr. W.M. Blaauw),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Op 24 april 2014 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 25 april 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 7 mei 2014. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig F. Karekezi als tolk in de Swahili taal.

Overwegingen

1.1 Eiser stelt dat er geen risico is dat hij zich zal onttrekken aan de uitzetting en dat hij de uitzettingsprocedure niet ontwijkt of belemmert. Hij voert regelmatig gesprekken met Stem in de Stad en Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Daarnaast is eiser bekend bij de politie, wordt hij begeleid door Stem in de Stad en verblijft daar ook, en is hij zes dagen per week te vinden voor de HEMA, waar hij het straatjournaal verkoopt.
1.2 De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat er geen risico bestaat dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser bekend is bij de politie, zes dagen per week voor de HEMA is te vinden en wordt begeleid door Stem in de Stad en daar ook een verblijfplaats heeft.
1.3 Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel echter ook gebaseerd op het feit dat er sprake is van het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (onder meer in de uitspraak van 16 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX2101) heeft overwogen dat, door een nalaten of handelen van de vreemdeling dat rechtstreeks verband houdt met het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure, er sprake is van het ontwijken of belemmeren van het vertrek of de uitzettingsprocedure. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat het “nalaten” van handelingen niet onder het ontwijken of belemmeren valt dan ook niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft de gronden van de maatregel feitelijk niet betwist. Eiser heeft sinds de opheffing van zijn vorige bewaring op 27 februari 2012 en het laatste gesprek met DT&V op 12 juni 2013 niets ondernomen om zijn terugkeer zelfstandig te bewerkstelligen. Weliswaar blijkt uit de door eiser overgelegde medische stukken dat eiser in januari 2013 is geopereerd aan zijn knie en blijkt uit de verklaring van [naam 2] van Stem in de Stad dat hij sinds het najaar van 2013 bij hen verblijft en doordat hij tot rust kwam de traumatische ervaringen weer boven kwamen, maar hieruit volgt niet dat eiser de gehele periode vanaf zijn invrijheidsstelling op 27 februari 2012 geen handelingen ter voorbereiding van zijn vertrek heeft kunnen verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is het feit dat eiser op 13 februari 2014 een gesprek met [naam 3] van Stem in de Stad heeft gehad over zijn terugkeer en op 16 april 2014, derhalve vlak voor zijn inbewaringstelling, in een gesprek met [naam 2] de suggestie heeft gedaan om een paspoort aan te vragen bij de Keniaanse autoriteiten en naar de Burundese autoriteiten te gaan onvoldoende. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser niet aan documenten kan komen om zijn terugkeer te bewerkstelligen, nu eiser ter zitting heeft verklaard dat hij aan documenten kan komen via bekenden van hem die naar Burundi gaan.
2.1 Gelet op voorgaande is de rechtbank verder van oordeel dat er geen sprake is van een disproportionele maatregel. Hierbij acht de rechtbank van belang dat onvoldoende is gebleken dat eiser zonder toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel zelfstandig zal vertrekken.
3.1 Verder heeft eiser aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn. Eisers vorige bewaringsmaatregel is op 27 februari 2012 opgeheven wegens het ontbreken van zicht op uitzetting. Eiser ziet niet in waarom er nu wel zicht op uitzetting is.
3.2 De rechtbank is van oordeel dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank acht hierbij van belang dat een laissez-passer traject ten behoeve van de Rwandese autoriteiten is gestart. Eiser werkt verder niet volledig en actief mee aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, zodat op grond van vaste jurisprudentie zicht op uitzetting aanwezig moet worden geacht.
4.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
5.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:EK
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.