3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van parketnummer 09/777277-13
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van
feit 1 en 2 het volgende af.
Tijdens de aanwezigheid van de verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] en de aangeefster [slachtoffer] in de parkeergarage heeft de aangeefster handelingen moeten ondergaan waarvan zij niet gediend was.
De aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens de pauze op het schoolplein van haar nieuwe school, [school X] te [plaats A], door twee jongens is aangesproken.
Eén van hen, [verdachte] genaamd, zei tegen haar ‘Kom [slachtoffer], fakka met jou’, hetgeen zoiets betekent als ‘wat is er met jou’. De andere jongen, waarvan de aangeefster de naam niet weet, pakte haar stevig vast om haar nek en schouders. Hij zei: ‘kom een rondje lopen’.
[verdachte] haalde onder zijn jas een tasje vandaan. Daaruit pakte hij een mes en klapte dat open. Hij ging met zijn vingers over het snijblad en zei: ‘kijk’. Toen de aangeefster vroeg waarom hij een mes bij zich had, gaf hij geen antwoord. De aangeefster was bang. De andere jongen had haar nog steeds vast. Ze liepen door. De aangeefster vroeg waar ze heen gingen en [verdachte] zei dat ze gewoon moest doorlopen. Hij zei ook dat hij had gehoord dat de aangeefster goed kan pijpen en iemand goed kan verwennen.
Op een gegeven moment moest de aangeefster mee een soort portiek in, in een parkeergarage. [verdachte] ging voor haar lopen en de andere jongen achter haar.
De aangeefster heeft verklaard dat ze geen kant op kon en dat ze echt bang was, omdat ze wist dat [verdachte] een mes bij zich had. De aangeefster en de twee jongens liepen helemaal omhoog, langs drie etages parkeerplaatsen. Ze liepen helemaal naar boven, de open lucht in. [verdachte] ging achter de aangeefster staan en hield haar vast met zijn handen in haar middel.Hij hield haar ook vast bij haar schouders. De andere jongen stond voor de aangeefster en zij voelde dat hij met zijn hand in de bovenkant van haar t-shirt wilde. Hij kon net niet in haar bh en zij haalde zijn hand weg en zei dat hij dat niet moest doen. [verdachte] zei tegen de andere jongen: ’hier heb je je mp3, ga maar muziek luisteren’. De andere jongen ging toen op een trapje zitten. [verdachte] fluisterde van achteren in het oor van de aangeefster:’kom pijpen, kom pijpen schatje’. De aangeefster bleef nee zeggen.
Zij voelde dat [verdachte] met zijn vingers aan haar vagina zat, buiten haar broek.
De aangeefster moest van [verdachte] naar een trapje lopen. Hij maakte de riem van de aangeefster los en zij voelde dat hij met zijn handen in haar broek aan haar kont zat.
[verdachte] handen waren over de band van haar string. De aangeefster verklaart voorts dat [verdachte] haar hand pakte en die gewoon in zijn broek deed. De aangeefster voelde dat [verdachte] haar hoofd pakte en haar hoofd naar beneden begon te duwen in de richting van zijn geslachtsdeel. Hij had haar hand al op zijn geslachtsdeel gelegd en zei: ‘zo’n grote lul heb je nog nooit gevoeld’. De aangeefster heeft zijn geslachtsdeel niet gezien omdat zij haar hoofd wegdraaide. Zij trok haar hand terug en zei: ‘ik wil het niet, niet doen’.
De aangeefster is vervolgens naar de andere kant van het parkeerdek gelopen en is toen de andere jongen zei dat er iemand aankwam, naar de andere jongen gerend. Samen met hem
stak zij een sigaret op. [verdachte] kwam aanlopen en zei: ‘kom me pijpen, doe gewoon, niemand gaat je hoertje noemen, kom ik ben zo geil. Wil je me pijpen.’ Toen kwam de politie.
De twee jongens renden hard weg.
De aangeefster heeft verklaard niet te weten hoelang het heeft geduurd, maar dat het voor haar gevoel wel uren duurde. De aangeefster durfde niet weg te gaan omdat [verdachte] een mes had.
De verklaring van de aangeefster wordt grotendeels ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte].
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij en de verdachte tegen de aangeefster hebben gezegd dat ze naar een plekje zouden gaan waar ze konden chillen en dat ze vervolgens naar een parkeergarage gingen om boven te chillen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij onderweg naar de parkeergarage zijn hand op de schouder van de aangeefster heeft gelegd.
Ook heeft [medeverdachte] verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de aangeefster met zijn armen van achteren vasthield en dat zijn handen over haar bovenlichaam naar beneden gingen. [medeverdachte] heeft gezien dat de verdachte buiten de broek van de aangeefster over haar vagina wreef. De verdachte maakte de riem van de aangeefster los.
De aangeefster wilde niet dat de verdachte aan haar riem zat en zei tegen hem dat haar riem niet los ging. [medeverdachte] heeft verklaard ook te hebben gezien dat de verdachte met een hand, volgens hem zijn rechterhand, in de broek van de aangeefster ging en dat hij haar hoorde zeggen “niet doen, niet doen” en “gedraag je, ik vind dit niet leuk” en “ga er uit”.
Op een gegeven moment zei de verdachte tegen [medeverdachte] dat hij op een trapje moest gaan zitten. De verdachte gaf hem zijn mp 3 speler om naar muziek te luisteren.
[medeverdachte] ging muziek luisteren en zag de verdachte en de aangeefster bewegen.
Hij zag dat de verdachte de aangeefster beet hield en hij kon horen, omdat hij de mp 3 speler op stop had gezet, dat de verdachte zei “kom dan, pijp me”. Toen de aangeefster en de verdachte van de trap naar beneden kwamen zag [medeverdachte] dat haar gulp tot ongeveer de helft open was.
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij de aangeefster bij haar bovenlichaam heeft gewreven omdat daar allemaal stof zat. Het was, aldus [medeverdachte], boven haar borsten en hij heeft met zijn hand heen en weer gewreven, op haar huid. [medeverdachte] ontkent hiermee iets seksueels te hebben bedoeld. Hij dacht dat zij gemakkelijk te fixen was, dat zij het ging doen. Hij had haar gevraagd hem te pijpen. Dat had hij haar eerder, via de whatsapp gevraagd, maar dat was een grapje.
[medeverdachte] verklaart tenslotte dat de verdachte tijdens het lopen zijn tasje openmaakte, daar een mes uit trok en daarmee een stekende beweging maakte.
Getuige [X] kijkt op [datum] 2013 omstreeks 11.30 uur uit het raam van haar kantoor en ziet op ongeveer 50 meter afstand twee jongens en een meisje staan op het (buiten)parkeerdek van de bibliotheek te [plaats A]. Beide jongens hebben een donkere huidskleur en één van hen heeft een rood t-shirt aan onder zijn donkerblauwe jas. De getuige ziet dat de jongens om het meisje heen lopen op een beetje macho manier.
De jongen met het rode shirt gaat vervolgens bij het portiek van het trappenhuis staan en de andere jongen omhelst het meisje en pakt haar vast. Het meisje stapt steeds naar achteren en dit komt nogal onzeker over op de getuige. Na ongeveer 10 à 15 minuten gaan de andere jongen en het meisje de portiek in en heeft de getuige geen zicht meer op hen. De jongen met het rode shirt blijft buiten staan. De getuige belt de politie.
De verdachte heeft bij de politieen ook ter terechtzitting ontkend dat hij de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en voorts verklaard dat het aangeefster was die toenadering zocht en het initiatief nam tot het knuffelen.
De verdachte heeft ook ontkend zijn mes te hebben getoond en aldus aangeefster te hebben bedreigd. Het mes is, aldus de verdachte, wel een stukje uit zijn tas geweest, maar toen was het nog ingeklapt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft wel zijn arm om de schouders van de aangeefster gelegd.
De verdachte heeft voorts verklaard op de trap aan de aangeefster gevraagd te hebben of zij hem wilde pijpen, maar dit slechts eenmaal te hebben gevraagd en niet te hebben aangedrongen toen de aangeefster ‘nee’ zei. De aangeefster vertelt, aldus de verdachte, niet de waarheid en de medeverdachte [medeverdachte] verdraait het hele verhaal en schuift alles op hem af.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich in de parkeergarage schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van aanranding alsook aan het medeplegen van poging tot verkrachting van de aangeefster.
Gelet op het vorenstaande beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster bij de politie geloofwaardig en bezigt deze verklaring, zoals hiervoor weergegeven, voor het bewijs. Voorzover de aangeefster bij de rechter-commissaris anders zou hebben verklaard, staat dit niet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring bij de politie in de weg. Hierbij speelt mee het tijdsverloop tussen de verklaring van de aangeefster bij de politie, op de dag dat de feiten hebben plaatsgevonden ([datum] 2013), en haar verklaring bij de rechter-commissaris op [datum] 2013, alsook de leeftijd van de aangeefster en de omstandigheden waaronder het verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij aangegeven zenuwachtig te zijn en het moeilijk te vinden te praten met zoveel mensen erbij. De rechtbank acht die verklaring begrijpelijk tegen de achtergrond dat aangeefster tegen haar wil bij een zedenzaak betrokken is geraakt en tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris daarover werd ondervraagd.
De rechtbank acht ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] bij de politie geloofwaardig en gebruikt deze ook voor het bewijs.
De verklaring van de verdachte acht de rechtbank echter onaannemelijk en ongeloofwaardig, nu de verdachte deze verklaring heeft afgelegd nadat hij de aangifte en de verklaring van de medeverdachte heeft kunnen lezen, en nu zijn verklaring op essentiële punten niet wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster en de medeverdachte.
De verdachte heeft ontkend dat er sprake is geweest van dwang en ook zijn raadsvrouw heeft betoogd dat enige psychische druk danwel drang ontbrak.
Uitgaande van de verklaring van de aangeefster is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van dwang. De combinatie van de arm die de medeverdachte [medeverdachte] om haar schouders heeft gelegd alsook het tonen van het mes door de verdachte maakt dat er sprake was van een zodanige bedreiging met geweld dat de weerstand van de aangeefster is gebroken.
De drang om mee te lopen is door het tonen van het mes, het steeds weer opnieuw vragen om seksuele handelingen, het betasten, het losmaken van de broekriem en een hand van een van de verdachten in haar broek, overgegaan in dwang die het slachtoffer niet kon weerstaan. Dit sluit aan bij wat de getuige [X] heeft waargenomen, namelijk dat het meisje steeds achteruit stapte als een van de jongens haar vastpakte.
De aangeefster heeft ook verklaard dat zij toen bang was en steeds weer aan het mes dat zij eerder gezien had, moest denken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat het ‘hoofd van de aangeefster in de richting van zijn geslachtsdeel brengen’ niet kan worden gezien als een begin van een uitvoeringshandeling van een poging tot verkrachting. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat het brengen van het hoofd van het slachtoffer in de richting van zijn, verdachtes, kruis, in combinatie met de meermalen uitgesproken woorden: “pijp me” naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is gericht op voltooiing van het pijpen.
De rechtbank is evenmin van oordeel dat er sprake is van vrijwillige terugtred en aldus geen sprake van een voltooide poging, nu de aangeefster haar hoofd wegdraaide. In die omstandigheid is geen sprake meer van vrijwilligheid omdat de verdachte niet meer de keus had tussen doorgaan of stoppen en het een gedraging van het slachtoffer is geweest waardoor het misdrijf niet is voltooid.
Uit de verklaring van de aangeefster en de medeverdachte [medeverdachte] kan worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest die erg opdringerig was richting de aangeefster en het merendeel van de ontuchtige handelingen heeft uitgevoerd. De verdachte heeft ook herhaaldelijk gevraagd of de aangeefster hem wilde pijpen en uiteindelijk heeft hij zelfs haar hand in zijn broek gebracht en vervolgens haar hoofd tegen haar wil in de richting van zijn geslachtsdeel gebracht. Hoewel het alleen het slachtoffer is geweest, die heeft verklaard dat de verdachte haar hoofd in de richting van het geslachtsdeel van de verdachte heeft gebracht, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte deze handeling heeft gepleegd, gelet op geheel van zijn gedragingen en het kenbaar maken van zijn wil door het slachtoffer gepijpt te worden. Hiermee heeft de verdachte het stadium van “alleen maar” betasten ruimschoots gepasseerd. Die gedraging wordt door de rechtbank aangemerkt als een poging tot verkrachting.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook bewezen, zij het dat de verdachte dit feit alleen heeft gepleegd. Ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte] is niet gebleken dat er bij hem ook het opzet aanwezig was om het slachtoffer te verkrachten.
Ten aanzien van parketnummer 09/777509-13
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3], aangevers, hebben verklaard dat zij op
[datum] 2013 met een aantal vrienden in het park [X] in [plaats A] aanwezig waren. Aangevers zagen dat er vier jongens, waarvan er één een houten tak in zijn handen had, op hen kwamen aflopen. [aangever 1] hoorde alle vier de jongens tegen hen zeggen “maak je zakken leeg, wat heb je bij je.” [aangever 1] zag dat één van de jongens hem aankeek en zei “wie mij aankijkt, die sla ik”, “jij bent nummer 1 die ik ga slaan” en “wat heb je in je zakken.” Hierbij keek de jongen naar de borstzakken van [aangever 1]. Vervolgens haalde [aangever 1] uit zijn borstzakken een BlackBerry en een iPod. Met een dreigende stem zei de jongen dat hij één van de dingen wilde hebben. [aangever 1] gaf vervolgens zijn iPod aan de jongen.
[aangever 2] zag dat één van de jongens naar hem toe kwam en vroeg “wat heb jij allemaal in je zak.” [aangever 2] haalde een muntstuk van twee euro uit zijn zak en liet deze aan de jongen zien. Vervolgens pakte de jongen de munt uit de hand van [aangever 2] en stak de munt in zijn zak. [aangever 2] heeft voorts verklaard dat hij mogelijk geslagen zou worden als hij de munt niet had gegeven, omdat de jongen een tak dreigend voor hem hield.
[aangever 3] hoorde twee van de jongens tegen hen zeggen: “maak je zakken leeg” en “geef jullie geld.” Dit zeiden ze volgens [aangever 3] op een dwingende manier en één van hen had nog steeds een tak in zijn handen die hij in de richting van de aangevers sloeg. [aangever 3] zag dat één van de jongens dicht bij hem kwam staan, aan zijn broekzakken voelde en om zijn telefoon vroeg. [aangever 3] tikte de hand van de jongen weg, waarop hij zijn vuist tegen het gezicht van [aangever 3] aandrukte. Op een dreigende manier vroeg de jongen opnieuw om de mobiele telefoon van [aangever 3]. Hierbij voelde hij opnieuw aan de broekzakken van [aangever 3] en pakte zijn mobiele telefoon, een zwarte BlackBerry Curve, uit zijn broekzak.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die dag samen met [medeverdachte B], [medeverdachte C] en [medeverdachte D] in het park [X] was en zij om een groepje jongens heen zijn gaan staan en hen aanspraken. [medeverdachte D] pakte een plank met splinters, ging vlak bij de jongens staan en maakte een beweging met de plank waarop het net leek of dat hij met de plank zou slaan. [medeverdachte D] vroeg aan de jongens wat zij in hun zakken hadden. Ook de verdachte liep naar een jongen toe en vroeg wat hij in zijn zakken had. De verdachte heeft in het algemeen aan de jongens gevraagd of ze geld hadden en liep naar een donker gekleurde jongen toe, die een beetje stoer keek. De verdachte vroeg deze jongen of hij geld had. Deze jongen zei nee.
De verdachte vroeg of hij dan iets waardevols bij zich had. De jongen zei dat hij een verrotte Blackberry had en liet deze zien. De verdachte heeft deze niet gepakt, maar zag later op de groep dat [medeverdachte D] de Blackberry had. Op verzoek van de verdachte gaf [medeverdachte D] toen die zwarte Blackberry, type Curve, aan hem. De verdachte heeft verklaard ook de iPod te hebben weggenomen. Die jongen gaf hem uit bangheid gewoon af.
De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte D] degene was die liep te bedreigen. Hij liep nog met die plank en zei steeds ‘ik ga iemand slaan’. De verdachte heeft de iPod in Rotterdam verkocht voor 15 of 20 euro.
Medeverdachte [medeverdachte D] heeft bij de politie verklaard dat hij op [datum] 2013 met drie andere jongens in het parkje in [plaats A] was en dat hij op het moment dat zij om een andere groep jongens heen gingen staan en hen aanspraken een tak in zijn handen had. Terwijl hij midden in de groep stond heeft hij druk met de tak gedraaid. Voorts heeft [medeverdachte D] verklaard dat hij toen heeft gezegd “ik ga je slaan”. Daarnaast heeft [medeverdachte D] verklaard dat hij ook heeft gescholden, omdat hij geen sigaret kreeg.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangiftes voldoende blijkt dat aangevers mede door het handelen van de verdachte bang waren en daardoor hun goederen hebben laten afpakken dan wel hebben afgegeven. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het creëren en in stand houden van deze bedreigende situatie en derhalve hieraan een significante en wezenlijke bijdrage geleverd.
Dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaarddat hij geen grote rol heeft gehad in het gebeurde, acht de rechtbank - gelet op de verklaringen van aangevers - niet geloofwaardig, temeer nu de verdachte ter zitting ook heeft verklaard dat hij de jongens bang heeft gemaakt en met stemverheffing tegen hen heeft gesproken.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging van een BlackBerry en een 2 euro muntstuk en aan afpersing in vereniging van een iPod.