6.3Met betrekking tot de vraag of gokinkomsten zich laten kwalificeren als inkomen in de zin van artikel 8, eerste lid, onder b, van de IOAW overweegt de rechtbank als volgt. Uit de memorie van toelichting op de IOAW volgt dat de wetgever met deze wet heeft beoogd een speciale inkomensvoorziening te treffen voor oudere werklozen die de maximale duur van de Werkloosheidswet hebben doorlopen en gezien hun leeftijd en werkloosheidsduur geringe mogelijkheden hebben voor herinschakeling in arbeid. De wetgever heeft wegens de uitzonderlijke positie van betrokkenen de IOAW wat betreft de middelentoets in gunstige zin willen onderscheiden van de bijstandsverlening en heeft een vermogenstoets voor de IOAW niet van toepassing verklaard (Kamerstukken II, 1985-1986, 19 260, nr. 3, pag. 3 en pag. 9). Dat betekent dat het recht op een uitkering onder de IOAW niet afhankelijk is gesteld van het vermogen van betrokkene, maar enkel van diens inkomen (en het inkomen van een eventuele partner).
6.4Het relevante inkomen voor de IOAW wordt blijkens artikel 8, eerste lid, onder b, van de IOAW verdeeld in twee categorieën, te weten “inkomen uit arbeid” en “overig inkomen”. In artikel 8, derde lid, van de IOAW is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder “inkomen uit arbeid” en “overig inkomen” als bedoeld in het eerste lid. Deze bepaling is uitgewerkt in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (het Inkomensbesluit). In de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 van het Inkomensbesluit is een limitatieve opsomming gegeven van de vormen van inkomsten die moeten worden aangemerkt als respectievelijk “inkomen uit arbeid” (artikelen 2.2 en 2.3) en “overig inkomen” (artikel 2.4). De rechtbank stelt vast dat gokinkomsten zich niet laten kwalificeren als “inkomen uit arbeid” zoals bedoeld in artikelen 2.2 en 2.3, nu is gesteld noch gebleken dat eiser een beroepsmatig gokker is. Uit artikel 2.4 van het Inkomensbesluit volgt dat onder “overig inkomen” de volgende bronnen van inkomen worden verstaan:
een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;
een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
en uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
een uitkering op grond van de Ziektewet;
een toeslag op grond van de Toeslagenwet;
een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;
een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet;
een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
een uitkering op grond van een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, op grond van een regeling voor vervroegde uittreding of op grond van functioneel leeftijdsontslag;
een basisbeurs of aanvullende beurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000;
een uitkering, toeslag of beurs die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering, toeslag of beurs als bedoeld in de onderdelen a tot en met n;
een uitkering als bedoeld in onderdeel o, waarop recht bestaat maar die niet wordt uitbetaald, omdat onder de toepasselijke wetgeving gebruik is gemaakt van het daarin voorziene recht af te zien van het recht op die uitkering of uitbetaling daarvan;
loon dat uit een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.
Op grond van voorgaande opsomming stelt de rechtbank vast dat “overig inkomen” ziet op uitkeringen en aanvullingen daarop of op loon dat wordt genoten uit een vroegere dienstbetrekking. Gokinkomsten hebben hierin geen plaats en laten zich dan ook niet kwalificeren als “overig inkomen”.