In Nederland geldt de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) en de Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en gebruiken van biociden (hierna: de verordening). Artikel 3, lid 1, onder a, van de verordening luidt als volgt:
“1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) “biociden” :
- alle stoffen of mengsels die, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, uit een of meer werkzame stoffen bestaan dan wel die stoffen bevatten of genereren, met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden;
- alle stoffen of mengsels die worden gegenereerd door stoffen of mengsels die zelf niet vallen onder het eerste streepje, en die gebruikt worden met als doel een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of op een andere dan louter fysieke of mechanische wijze te bestrijden.
Behandelde voorwerpen waarvan de primaire werking een biocidale werking is, worden beschouwd als biociden;”
Ingevolge artikel 17 lid 1 van de verordening in samenhang met artikel 43 lid 1 en 3 en artikel 72 van de Wgb mogen alleen biociden waarvoor overeenkomstig de verordening een toelating is verleend op de markt worden aangeboden en gebruikt en is het verboden zonder toelating die producten op de markt aan te bieden en deze producten aan te prijzen. Toelating kan op aanvraag worden verleend door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb). Het Ctgb beoordeelt alvorens toelating te verlenen de risico’s van de betreffende biocide, waarbij een hoog niveau van bescherming van mens, dier en milieu het uitgangspunt is. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is belast met de handhaving van de Wgb. Het toezicht op de naleving van de biocidewet- en regelgeving en de bevoegdheid tot handhaving daarvan is gemandateerd aan de inspectie. Het hoofd van de afdeling Bestuurlijke en juridische zaken van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: VWA) is terzake gemachtigd tot het opleggen van een boete.