Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 8 mei 2014, met producties;
- het op 8 juli 2014 ingekomen verweerschrift, met producties;
- de brief van 10 juli 2014 van de zijde van [verzoeker], met producties.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure tussen [verzoeker] en de verweersters Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en Bovo Tours B.V. Het verzoek van [verzoeker] om te verklaren dat Nationale-Nederlanden gehouden is om schadevergoeding te betalen, werd afgewezen op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat de voor de aansprakelijkheidsvraag relevante feiten onvoldoende konden worden vastgesteld, waardoor nadere bewijslevering noodzakelijk was. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 8 mei 2014 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de verweersters op 8 juli 2014. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2014 waren zowel [verzoeker] als zijn advocaat, mr. R.M. Dessaur, aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de verweersters en hun advocaat, mr. C.W. Gijsbers.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoeker] heeft op 21 juli 2012 een busrit gemaakt naar het hardcorefestival Dominator in Eersel, waarbij hij letsel heeft opgelopen door een aanrijding met een verkeersdrempel. Hij heeft Bovo aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben opgelopen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de aansprakelijkheid van Bovo vast te stellen, en dat er verschillende geschilpunten waren die nader onderzocht moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de investering in tijd en kosten voor het bewijs niet opwoog tegen het belang van het verzoek, en wees het verzoek af. De rechtbank begrootte de kosten van de procedure op € 4.282,--, maar wees de verzochte veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten af, omdat de aansprakelijkheid van Bovo niet vaststond.