ECLI:NL:RBDHA:2014:11111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
C-09-465603 - HA RK 14-235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek deelgeschil inzake aansprakelijkheid en schadevergoeding na ongeval tijdens busrit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure tussen [verzoeker] en de verweersters Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en Bovo Tours B.V. Het verzoek van [verzoeker] om te verklaren dat Nationale-Nederlanden gehouden is om schadevergoeding te betalen, werd afgewezen op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat de voor de aansprakelijkheidsvraag relevante feiten onvoldoende konden worden vastgesteld, waardoor nadere bewijslevering noodzakelijk was. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 8 mei 2014 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de verweersters op 8 juli 2014. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2014 waren zowel [verzoeker] als zijn advocaat, mr. R.M. Dessaur, aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de verweersters en hun advocaat, mr. C.W. Gijsbers.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoeker] heeft op 21 juli 2012 een busrit gemaakt naar het hardcorefestival Dominator in Eersel, waarbij hij letsel heeft opgelopen door een aanrijding met een verkeersdrempel. Hij heeft Bovo aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben opgelopen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de aansprakelijkheid van Bovo vast te stellen, en dat er verschillende geschilpunten waren die nader onderzocht moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de investering in tijd en kosten voor het bewijs niet opwoog tegen het belang van het verzoek, en wees het verzoek af. De rechtbank begrootte de kosten van de procedure op € 4.282,--, maar wees de verzochte veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten af, omdat de aansprakelijkheid van Bovo niet vaststond.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/465603 / HA RK 14-235
Beschikking (bij vervroeging) van 23 juli 2014
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verzoeker,
advocaat mr. R.M. Dessaur te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOVO TOURS B.V.,
gevestigd te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
verweersters,
advocaat mr. C.W. Gijsbers te Den Haag.
Partijen worden hierna afzonderlijk [verzoeker], Nationale-Nederlanden en Bovo genoemd. Nationale-Nederlanden en Bovo worden gezamenlijk aangeduid als verweersters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 8 mei 2014, met producties;
  • het op 8 juli 2014 ingekomen verweerschrift, met producties;
  • de brief van 10 juli 2014 van de zijde van [verzoeker], met producties.
1.2.
Op 14 juli 2014 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. Dessaur voornoemd, alsmede de heer [schadebehandelaar NN] (schadebehandelaar bij Nationale-Nederlanden) en de heer [schadebehandelaar Bovo] (schadebehandelaar bij Bovo), bijgestaan door mr. Gijsbers voornoemd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de nacht van 21 op 22 juli 2012 heeft [verzoeker] met een groep vrienden het hardcorefestival Dominator in Eersel bezocht. Het vervoer naar en van het festival heeft plaatsgevonden door middel van een touringcar van Bovo (de touringcar wordt hierna aangeduid als: de bus; de betreffende rit wordt aangeduid als: de busrit). De bus werd zowel op de heenweg als op de terugweg bestuurd door de heer [A] (hierna: [A]). [A] was destijds op basis van een nul-urencontract in dienst bij Bovo.
2.2.
Op 31 juli 2012 heeft [verzoeker] zijn huisarts bezocht. Naar aanleiding hiervan heeft de huisarts in het huisartsenjournaal het volgende vermeld:
“Sinds een week hoofdpijn, misselijk, duizelig. Hard hoofd gestoten. Wordt niet minder of erger. Armen en benen doen het goed. Inspanning geeft verergering.
Hersenschudding
Rust, bij verergering retour”
2.3.
[verzoeker] heeft Bovo bij brief van 7 december 2012 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben opgelopen tijdens de busrit. In deze aansprakelijkstelling is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“In de nacht van zaterdag 21-07-2012 op zondag 22-07-2012 om ongeveer 01.00 uur reden we in een grote 50 personen bus terug naar huis van het Dominatorfestival te Eersel. We rijden op de Getsewoudweg, de weg die haaks op de IJweg staat met die drie drempels. Wij zitten nietsvermoedend op de laatste bank helemaal achterin de bus. Plotseling een grote klap, waardoor iedereen op de laatste bank, waaronder ik, werden gelanceerd en door elkaar geschud. Iedereen in de bus valt stil en kijken elkaar verschrikt aan. Er is duidelijk te hard en onbehouwen over deze pittige drempel gereden. Bij deze onverwachte klap heb ik mijn hoofd gestoten ergens aan. De tweede en derde drempel werden net zo hard genomen. Maar van deze drempels wist je dat ze kwamen, dus kon je je er op ‘voorbereiden’..... Ik heb meteen pijn aan mijn hoofd en ben gedesoriënteerd. Ik heb hierbij een hersenschudding opgelopen, waar ik tot op de dag van vandaag veel last van heb.”
2.4.
Bij factuur van 31 december 2012 met nummer 33643/2125370 heeft Bovo een bedrag van € 312,70 (inclusief BTW) aan [A] in rekening gebracht in verband met de busrit.
2.5.
Bij brief van 4 april 2013 heeft [verzoeker] Bovo verzocht schriftelijk te reageren op de onder 2.3. genoemde aansprakelijkstelling.
2.6.
Vanwege het uitblijven van een reactie van Bovo heeft mr. Dessaur Bovo bij brief van 14 januari 2014 nogmaals een aansprakelijkstelling toegezonden.
2.7.
Bij brief van 30 januari 2014 heeft Bovo aansprakelijkheid van de hand gewezen. Ook Nationale-Nederlanden, de WAM-verzekeraar van Bovo, heeft bij e-mails van 5 maart 2014 en 31 maart 2014 aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – voor recht te verklaren dat Nationale-Nederlanden gehouden is om aan hem de schade te vergoeden die hij als gevolg van het ongeval op 22 juli 2012 heeft geleden en mogelijk nog zal lijden, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten, althans met begroting van die kosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat Bovo onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [A] heeft volgens hem immers op de terugweg van de – met instemming en wetenschap van Bovo uitgevoerde – busrit om circa 01.00 uur ter hoogte van de Getsewoudweg te Nieuw-Vennep met een (te) hoge snelheid over één of meer verkeersdrempels gereden, waardoor hij, terwijl hij op de achterbank van de bus zat, heen en weer en op en neer werd geslingerd en met zijn hoofd één of meerdere keren tegen een hard onderdeel van de bus terecht is gekomen. Als gevolg van dit ongeval heeft hij letsel opgelopen en schade geleden. Voor deze geleden en mogelijk nog te lijden schade is Bovo aansprakelijk en kan hij Nationale-Nederlanden rechtstreeks aanspreken op grond van artikel 3 juncto artikel 6 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen.
3.3.
Verweersters voeren gemotiveerd verweer. Primair stellen zij dat de zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat (1) het verzoek geen deelgeschil betreft en (2) nadere bewijsvoering dient plaats te vinden. Subsidiair stellen verweersters zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van aansprakelijkheid van Bovo. Meer subsidiair is volgens verweersters sprake van eigen schuld aan de zijde van [verzoeker], op grond waarvan minimaal 40% van de schade voor eigen rekening van [verzoeker] dient te komen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Behandeling in een deelgeschilprocedure

4.1.
Ter beoordeling staat in de eerste plaats de – ook door verweersters opgeworpen – vraag of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.2.
Bij de beoordeling van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat, zoals in de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is vermeld, ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. In dit geval heeft het verzoek alleen betrekking op deze vraag. Gelet hierop is de rechtbank, anders dan verweersters, van oordeel dat [verzoeker] niet het gehele geschil aan de rechtbank heeft voorgelegd. Dat in het kader van de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag verschillende deelvragen moeten worden beantwoord, maakt niet per definitie dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Beoordeeld zal moeten worden of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zal zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 10).
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in dit geval voordoet. Zij overweegt daartoe als volgt. Partijen zijn op een groot aantal punten verdeeld over de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten. In geschil is immers in de eerste plaats of Bovo toestemming aan [A] heeft gegeven voor het gebruik van de bus voor de betreffende rit en of [A] na afloop van de busrit de tachograafschijf aan Bovo heeft afgegeven. In het licht van de gemotiveerde betwisting door verweersters heeft [verzoeker] zijn stellingen dat [A] de bus met instemming en wetenschap van Bovo heeft gebruikt en dat [A] de tachograafschijf na afloop van de busrit aan Bovo heeft afgegeven onvoldoende onderbouwd. De rechtbank overweegt in dit verband dat de als productie 9 overgelegde
e-mail niet als bewijs kan dienen, nu de daarin opgenomen verklaringen niet door [A] zelf zijn opgesteld. De als productie 10 overgelegde factuur levert, gelet op de ter zitting door verweersters gegeven toelichting op dit punt, eveneens onvoldoende bewijs op.
4.4.
Voorts is tussen partijen het verloop van de busrit in geschil. Verweersters betwisten dat [A] tijdens de busrit met een te hoge snelheid één of meer verkeersdrempels heeft gepasseerd en dat [verzoeker] als gevolg daarvan zijn hoofd heeft gestoten. Gelet op deze betwisting, waarbij verweersters er bovendien nog op hebben gewezen dat het vermoeden bestaat dat [verzoeker] geen gordel droeg en dat hij onder invloed was van alcohol en/of drugs, is de feitelijke toedracht van het ongeval niet komen vast te staan. De als productie 7 overgelegde getuigenverklaringen zijn onvoldoende om de gestelde toedracht aan te nemen, nu deze kennelijk door (de advocaat van) [verzoeker] in het kader van de onderhavige procedure zijn opgesteld. De verklaringen luiden immers exact hetzelfde en zijn allemaal gedateerd op 7 mei 2014. Aan deze verklaringen komt derhalve onvoldoende gewicht toe.
4.5.
Gezien het voorgaande kan de rechtbank op dit moment onvoldoende de voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag van belang zijnde feiten vaststellen en is nadere bewijslevering in de vorm van getuigenverhoren noodzakelijk. Van een snelle beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag zal dan ook geen sprake kunnen zijn. Anders dan [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat het hier geen beperkte bewijskwestie betreft. Sprake is immers van diverse geschilpunten waarover diverse personen dienen te worden gehoord. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de investering in tijd, geld en moeite niet opweegt tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Het verzoek zal daarom op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.6.
Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.7.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat voor begroting van de kosten ook plaats is in geval van afwijzing van het verzoek. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie in dit geval geen sprake is, nu het [verzoeker] niet al op voorhand duidelijk had moeten zijn dat het verzoek niet zou slagen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat vóór indiening van het verzoek bij [verzoeker] nog geen althans onvoldoende inhoudelijk verweer van verweersters bekend was. De rechtbank acht het derhalve redelijk dat de met de onderhavige procedure gemoeide kosten zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten.
4.8.
Mr. Dessaur stelt, onder verwijzing naar de als productie 12 overgelegde specificatie, dat hij tot aan de mondelinge behandeling een bedrag van € 5.062,-- aan kosten heeft gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van 1215 minuten en een uurtarief van € 250,--. Voor het bijwonen van de zitting is een PM-post opgenomen.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat zij het door mr. Dessaur gehanteerde uurtarief redelijk acht. Met betrekking tot de opgevoerde tijdsbesteding overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde specificatie volgt dat mr. Dessaur 455 minuten heeft besteed aan buitengerechtelijke werkzaamheden voorafgaand aan de onderhavige procedure. De hieraan verbonden kosten dienen naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing te worden gelaten bij de begroting in het kader van artikel 1019aa Rv. De rechtbank zal derhalve alleen de werkzaamheden in aanmerking nemen die direct verband houden met de gevoerde procedure. Over de periode vanaf het opstellen van het verzoekschrift tot de behandeling ter zitting houdt de rechtbank, conform de specificatie van mr. Dessaur, rekening met een tijdsbesteding van 760 minuten. Voorts gaat de rechtbank voor de aan de mondelinge behandeling bestede tijd (inclusief reistijd) in redelijkheid uit van 200 minuten. De rechtbank stelt de totale tijdsbesteding derhalve op 960 minuten, oftewel 16 uur.
4.10.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van
€ 4.000,-- (16 uur x € 250,--). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 282,--, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 4.282,--.
4.11.
Nu de aansprakelijkheid van Bovo voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het door hem gestelde ongeval niet vast staat, zal de verzochte veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van dit deelgeschil worden afgewezen. Het begrote bedrag is uitsluitend verschuldigd indien de aansprakelijkheid van Bovo alsnog (in rechte) komt vast te staan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op een bedrag van € 4.282,--;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2014, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 2163