ECLI:NL:RBDHA:2014:11203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
AWB-14_18551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzekerheid over uitzetting naar Somalië en opheffing van vrijheidsontneming

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een Somalische vreemdeling. Eiser was op 20 april 2014 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds een overleg met de Somalische autoriteiten op 30 april 2014 geen verdere ontwikkelingen zijn geweest. Ondanks toezeggingen van de Somalische autoriteiten om binnen een maand uitsluitsel te geven, is er geen concrete informatie ontvangen over de medewerking aan gedwongen terugkeer van Somaliërs. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat een gesprek met de Somalische premier eind juli 2014 geen uitsluitsel heeft opgeleverd en dat er geen zicht is op een oplossing in de nabije toekomst.

De rechtbank concludeert dat er op dit moment geen concreet zicht op uitzetting naar Somalië bestaat binnen een redelijke termijn. Dit leidt tot de beslissing om de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd met de wet te verklaren en de bewaring op te heffen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen, aangezien het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 974,--. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, en is bekendgemaakt aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/18551
V-nr: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 augustus 2014 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedag]1993, van (gestelde) Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. O. Stiphout).

Procesverloop

Op 20 april 2014 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 8 augustus 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 20 augustus 2014. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Somalië is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Sinds het overleg met de Somalische autoriteiten op 30 april 2014, waarin is toegezegd dat er binnen vier weken uitsluitsel zou komen over eventuele afspraken over gedwongen vertrek van Somalische vreemdelingen, zijn er geen verdere ontwikkelingen geweest.
2.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting onder meer heeft verwezen naar wat daarover in de vorige uitspraak is overwogen. Daaruit blijkt dat verweerder de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij brief van 10 juni 2014 inlichtingen heeft verstrekt over het zicht op uitzetting naar Somalië.
3.
Uit de vorige uitspraak en het verhandelde ter zitting blijkt dat er op 30 april 2014 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de Nederlandse ambassade in Nairobi en de Somalische autoriteiten over gedwongen terugkeer van Somalische vreemdelingen. Dit overleg heeft toen geleid tot een toezegging van de Somalische autoriteiten dat binnen een maand nader uitsluitstel zal worden gegeven over de mogelijkheden van gedwongen terugkeer. Op 21 mei 2014 en op 16 juni 2014 is hierover vanuit de Nederlandse ambassade op hoog niveau gerappelleerd. Eind juli 2014 is er met de prime minister van Somalië overleg geweest. Over de exacte datum en concrete inhoud van dat gesprek korn verweerder ter zitting geen nadere informatie geven. Wel is een vervolggesprek gepland in september 2014. Een concrete datum is nog niet bekend. De rechtbank is tot nu toe niet gebleken van enige concrete afspraken over eventuele medewerking van de Somalische autoriteiten aan gedwongen uitzettingen. Ter zitting kon verweerder niet zeggen of dat na het voorgenomen overleg in september 2014 wel het geval zal zijn. Verder is de rechtbank gebleken dat een Somalische piraat op 22 mei 2014 op basis van een eenmalige afspraak gedwongen is verwijderd en dat er in juni 2014 op basis van vrijwillig vertrek nog vier piraten naar Somalië onder begeleiding zijn teruggekeerd. Deze uitzettingen hebben plaatsgevonden over land via Kenia. Verder loopt er voor eiser nog een op 28 april 2014 opgestarte zogeheten K6.1 procedure, waarbij gedwongen vertrek plaatsvindt via een EU‑staat nadat de autoriteiten een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven. Ter zitting heeft verweerder geen nadere informatie kunnen geven over de actuele stand van zaken in deze procedure. Dit blijkt evenmin uit het dossier.
4.
De rechtbank overweegt dat er sinds het overleg op 30 april 2014 geen reactie is gekomen van de Somalische autoriteiten. Ondanks de toezegging in dat gesprek dat er binnen een maand uitsluitsel zou volgen, wordt verweerder hierover nog steeds in onzekerheid gehouden. Ook het gesprek eind juli 2014 met de Somalische prime minister heeft niet geleid tot uitsluitsel of enige concrete toezegging of informatie over medewerking van de Somalische autoriteiten aan gedwongen terugkeer. De rechtbank is op geen enkele wijze gebleken dat het geplande gesprek in september 2014 wel zal leiden tot toezeggingen of uitsluitsel over de medewerking aan gedwongen uitzettingen.
5.
Dit geheel in ogenschouw genomen komt de rechtbank tot de conclusie dat er op dit moment geen concreet zicht op uitzetting bestaat naar Somalië binnen een redelijke termijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat de gedwongen uitzetting van een piraat op 22 mei 2014 een eenmalige afspraak was, zoals verweerder ter zitting verklaarde. De uitzetting van vier piraten in juni 2014 vond plaats op vrijwillige basis middels een regeling. Tevens merkt de rechtbank op dat in eisers geval ook nog een zogeheten K6.1 procedure is opgestart en dat ook daar geen concrete informatie over de voortgang daarin is gegeven. Dit raakt de voortvarendheid van verweerders handelen.
6.
Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel per heden in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
7.
De rechtbank ziet geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 omdat per heden het zicht op uitzetting is komen te ontbreken.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring per heden opheft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 21 augustus 2014 door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: HH
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open