ECLI:NL:RBDHA:2014:1134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_7243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen opgelegd door de burgemeester aan aangekondigde optocht met aansluitende overnachting in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de actiegroep Recht op Bestaan en de burgemeester van Den Haag. De actiegroep had een optocht aangekondigd op 12 en 13 maart 2013, met aansluitende overnachting op het Plein in Den Haag. De burgemeester legde beperkingen op aan deze optocht op basis van de Wet openbare manifestaties, waarbij hij vreesde voor wanordelijkheden en gezondheidsrisico's voor de deelnemers. De rechtbank oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat het beoogde evenement inmiddels in het verleden lag en er geen procesbelang meer bestond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en verklaarde het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 974,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder beperkingen op het recht van betoging kunnen worden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.F. Stelling),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Bootsma).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) beperkingen gesteld aan de door Recht op Bestaan aangekondigde optocht op 12 en 13 maart 2013 vanaf het Koningin Julianaplein tot het Plein in Den Haag waar overnacht zal worden.
Bij besluit van 25 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 24 juli 2013, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, gelijktijdig met de beroepen in de zaken AWB 13/6897, AWB 13/6900 en AWB 13/6898, behandeld ter zitting van 15 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A], [B] en [C]. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Bij e-mailbericht van 1 maart 2013 heeft eiser kennisgeving gedaan aan de Politie Haaglanden, Operationele Zaken, van het voornemen om op 12 maart 2013 vanaf 21:00 uur een optocht voor 150 personen te houden vanaf het Koningin Julianaplein naar het Plein in Den Haag. Aansluitend, in de nacht van 12 op 13 maart 2013, zullen maximaal 250 betogers met gebruikmaking van matjes en slaapzakken overnachten op het Plein, zo vermeldt de kennisgeving. Een en ander vindt plaats onder de vlag van actiegroep Recht op Bestaan. Aanleiding voor de optocht met aansluitende overnachting is volgens de kennisgeving een debat over de opvang, terugkeer en detentie van vluchtelingen dat op 13 maart 2013 van 10:00 uur tot 13:00 uur plaats zal vinden in de Tweede Kamer. Middels de optocht met aansluitende overnachting wil Recht op Bestaan aan iedereen laten zien in wat voor situatie de Nederlandse staat uitgeprocedeerde asielzoekers dwingt.
1.1.
Vanaf 19 september 2012 heeft op de Koekamp in Den Haag een doorlopende betoging door middel van een kampement plaatsgevonden. Deze betoging was georganiseerd door actiegroep Wij blijven hier! Den Haag (WBHDH). De betoging – waaraan verweerder meerdere malen beperkingen heeft opgelegd – is op 13 december 2012 beëindigd door ontruiming van het kampement. Doel van de betoging van WBHDH was het vinden van een humane oplossing voor een grote groep uitgeprocedeerde asielzoekers die niet uitgezet kunnen worden. Recht op Bestaan is de opvolger van WBHDH.
1.2.
Op 11 januari 2013 is namens Recht op Bestaan kennisgeving gedaan van het voornemen om vanaf 16 januari 2013 een doorlopende betoging te houden op de Koekamp in Den Haag. Doel van de betoging is het vragen van aandacht voor de benarde positie van uitgeprocedeerde asielzoekers die niet uitgezet kunnen worden, aldus de kennisgeving. Verweerder heeft aan de aangekondigde betoging beperkingen opgelegd die onder meer inhielden dat er geen kampement mocht worden opgezet en dat overnachten op de Koekamp niet was toegestaan. Vanwege de opgelegde beperkingen heeft Recht op Bestaan besloten de beoogde betoging niet door te laten gaan.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, na het inwinnen van een zienswijze, de volgende beperkingen opgelegd aan de aangekondigde optocht met aansluitende over-nachting van Recht op Bestaan:
  • Het gebruik van middelen om in de openbare ruimte te kunnen slapen/overnachten zoals slaapzakken en matjes is niet toegestaan.
  • Het Plein moet tussen 22:00 uur en 06:00 uur worden verlaten. Er kan een statische nachtelijke demonstratie worden gehouden op het Koningin Julianaplein.
In bezwaar heeft verweerder de hiervoor genoemde beperkingen om de volgende redenen gehandhaafd. De beperkingen zijn gerechtvaardigd gelet op de vrees voor het ontstaan van wanordelijkheden. Het Plein is een centraal gelegen, druk bezochte locatie in Den Haag met een beperkt aantal uitgangen. Eventueel politieoptreden zou worden bemoeilijkt door de aanwezigheid van de vele terrassen. Daar komt bij dat Recht op Bestaan recentelijk in het kader van een eerdere betoging heeft bewezen zich niet aan afspraken, instructies en rechterlijke uitspraken te houden. Dit vergroot de vrees voor het ontstaan van wanordelijkheden tijdens de beoogde optocht met aansluitende overnachting. Voorts leidt het nachtelijke verblijf op het Plein mogelijk tot onoverzichtelijke en potentieel gevaarlijke situaties, gelet op de mogelijke vermenging van de demonstranten en overig (uitgaans)-publiek. Voorts is de gezondheid van de manifestanten in gevaar vanwege de nachtelijke temperaturen. Het gebruik van materialen om te overnachten is bovendien geen wezens-kenmerk van de beoogde betoging van Recht op Bestaan. Met inachtneming van de opgelegde beperkingen is er volgens verweerder nog steeds sprake van dat de optocht met aansluitende overnachting gedurende de gewenste periode op een in het oog springende locatie, te weten het Koningin Julianaplein, kan plaatsvinden.
3.
Eiser voert in beroep – samengevat – het volgende aan. Gelet op de wetshistorie van de Grondwet en de Wom, de jurisprudentie van het EHRM en het rechtsfilosofische uitgangspunt dat de burger volledig autonoom is bij de inrichting van zijn leven en die autonomie alleen wordt begrensd door de rechten en belangen van medeburgers, mogen beperkingen op het grondwettelijk recht van betoging en vrijheid van meningsuiting slechts betrekking hebben op de belangen van derden en kunnen zij zich niet uitstrekken over de belangen van de manifestanten. De gezondheid van de betogers kan dan ook geen reden vormen voor het opleggen van een beperking nu die beperking slechts betrekking kan hebben op de volksgezondheid, dat wil zeggen de belangen van derden. Eiser heeft verder betoogd dat de door verweerder genoemde risico’s op wanordelijkheden feitelijke grondslag ontberen en dat verweerder malicieus handelt door te beweren dat de betrokken groep uitgeprocedeerde vluchtelingen door hun gedrag hebben doen blijken van een risico op wanordelijkheden. Van wanordelijkheden in de zin van opstootjes is tijdens de periode van verblijf van de betogers van WBHDH op de Koekamp immers geen sprake geweest. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het Koningin Julianaplein nog minder uitgangen kent dan het Plein en dat de beoogde manifestatiedatum een doordeweekse avond betreft waarop sprake zal zijn van weinig bezoekers op het Plein. Het risico op vermenging van de betogers met (uitgaans)-publiek zal dus miniem zijn, aldus eiser.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Procesbelang?
5.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat op 13 maart 2013 een betoging van Recht op Bestaan heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het Kamerdebat over vluchtelingen, maar van de beoogde optocht met aansluitende overnachting op het Plein is vanwege de opgelegde beperkingen afgezien. Gelet hierop ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of er procesbelang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
6.
Naar vaste rechtspraak is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Daarnaast kan er procesbelang zijn gelegen in de omstandigheid dat zich tussen dezelfde partijen in de toekomst een soortgelijk geschil kan voordoen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 2011, LJN: BP2101 en de uitspraak van de ABRvS van 25 februari 2009, LJN: BH4009). Er kan eveneens sprake zijn van procesbelang wanneer de betrokkenen stellen en voldoende aannemelijk maken schade te hebben geleden ten gevolge van de bestreden bestuurlijke besluitvorming (zie de uitspraak van de ABRvS van 5 juni 2002, LJN: AE3664).
7.
De rechtbank overweegt dat eiser met het instellen van beroep heeft beoogd dat de optocht van het Koningin Julianaplein naar het Plein met aansluitende overnachting op het Plein op 12 en 13 maart 2013 plaats kan vinden. Nu het tijdstip van het beoogde evenement in het verleden ligt, valt niet in te zien hoe dit resultaat alsnog bereikt kan worden. De rechtbank is dus van oordeel dat in hetgeen eiser met zijn beroep heeft willen bewerk-stelligen geen procesbelang kan zijn gelegen. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de ABRvS van 3 juli 2002 (LJN: AE4864).
8.
In haar uitspraken van heden in de zaken met procedurenummers AWB 13/6898 (betreffende de aan de betoging van WBHDH opgelegde nadere beperkingen) en AWB 13/6897 (betreffende de aan de aangekondigde betoging van Recht op Bestaan opgelegde beperkingen) heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van procesbelang omdat aannemelijk is dat zich in de (nabije) toekomst tussen dezelfde partijen een soortgelijk geschil zal voordoen. In onderhavige zaak is anders dan in die procedure geen doorlopende betoging zonder einddatum beoogd, maar is een begin- en einddatum van de beoogde optocht met aansluitende overnachting aangegeven in de kennisgeving. Daarin verschilt de onderhavige zaak van voornoemde zaken. Het betoog van verweerder in voornoemde zaken dat hij bij aankondiging van een soortgelijke doorlopende betoging niet snel geneigd zou zijn om deze zonder beperkingen toe te staan, is in onderhavige zaak niet aan de orde. Bovendien vond het plan van de optocht met aansluitende overnachting zijn oorsprong in het geplande specifieke Kamerdebat over vluchtelingen. Dat in de toekomst een soortgelijk debat zal plaatsvinden naar aanleiding waarvan Recht op Bestaan een soortgelijke optocht met aansluitende overnachting zal organiseren op dezelfde locatie, is gesteld noch gebleken. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat zich tussen dezelfde partijen in de toekomst een soortgelijk geschil kan voordoen.
9.
Nu voorts niet is gebleken dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit, kan ook daaruit geen procesbelang worden afgeleid. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10.
Gelet op het voorgaande, had verweerder eiser niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn bezwaar. Dit is niet gebeurd. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal onder toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien, bepalen dat het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk is en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
11.
De rechtbank veroordeelt verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Awb in de door eiser ten aanzien van het beroep gemaakte proceskosten, welke op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2014 worden vastgesteld op € 974,- (1 punt ad € 487,- voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt ad € 487,- voor het verschijnen op zitting en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.