ECLI:NL:RBDHA:2014:11664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
C/09/473112 KG RK 14/1746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het wrakingsverzoek tegen de rechter-commissaris in een strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 22 september 2014 het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris, mr. S.W.E. de Ruiter, toegewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.M. Seebregts, had op 5 september 2014 een verzoek tot wraking ingediend na een verhoor door de rechter-commissaris. Tijdens dit verhoor had de rechter-commissaris opmerkingen gemaakt over de ideologie van verzoeker, die volgens haar zou leiden tot strafbare feiten. Verzoeker vreesde dat deze opmerkingen duidden op een vooringenomenheid van de rechter-commissaris, wat de objectieve vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid zou rechtvaardigen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de reactie van de rechter-commissaris zorgvuldig afgewogen. De rechter-commissaris had erkend dat zij de door verzoeker aangehaalde bewoordingen had gebruikt, maar stelde dat deze niet bedoeld waren om vooringenomenheid te impliceren. De wrakingskamer oordeelde echter dat de bewoordingen van de rechter-commissaris, in combinatie met de context, een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid opriepen. Dit was van belang voor het vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechter in de strafzaak van verzoeker.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer besloten dat het verzoek tot wraking gegrond was en dat de behandeling van de strafzaak door een andere rechter-commissaris moest worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/50
zaaknummer: C/09/473112 KG RK 14/1746
parketnummer: 09/767174-13, RC-nummer: 13/2812
datum beslissing: 22 september 2014
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
advocaat: mr. A.M. Seebregts;
strekkende tot wraking van:
mr. S.W.E. de Ruiter,
rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, in de rechtbank Den Haag (hierna: de rechter-commissaris).
Belanghebbende:
de officier van justitie.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
Verzoeker is op 5 september 2014 door de rechter-commissaris gehoord op de vordering tot bewaring en tevens in verband met de toetsing van de rechtmatigheid van diens inverzekeringstelling op grond van artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij het verhoor van verzoeker was mr. A.M. Seebregts als raadsman van verzoeker aanwezig. De rechter-commissaris heeft vervolgens beslist dat de inverzekeringstelling niet onrechtmatig is en dat de vordering tot inbewaringstelling wordt toegewezen, in verband waarmee een bevel tot bewaring zal worden afgegeven.
1.2
Bij brief van 5 september 2014 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris ingediend.
1.3
De rechter-commissaris berust niet in de wraking en heeft bij brief van
5 september 2014 haar reactie gegeven.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 8 september 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker heeft afstand gedaan van zijn recht om persoonlijk aanwezig te zijn bij deze zitting van de wrakingskamer en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman. De rechter-commissaris is niet verschenen. Belanghebbende, de officier van justitie mr. N. Vogelenzang, is in persoon verschenen.
Het wrakingsverzoek is door de advocaat aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat de rechter-commissaris tijdens het motiveren van de beslissing de verzoeker heeft medegedeeld: “Ik heb in het dossier de ideologie die u aanhangt gelezen en dat is een ideologie die leidt tot strafbare feiten die wij allen verafschuwen”. Verzoeker wordt verdacht van het ronselen voor de gewapende strijd met terroristisch oogmerk en van opruiing tegen het openbaar gezag met terroristisch oogmerk. Kernvraag daarbij is wat de precieze inhoud is van de ideologie die verzoeker aanhangt en uitdraagt. Dat dat een ideologie zou zijn “die leidt tot strafbare feiten” staat daarbij volgens verzoeker bepaald nog niet vast. Met haar uitlating heeft de rechter-commissaris in de ogen van verzoeker reeds een antwoord gegeven op die centrale vraag, zodat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris bestaat. Die vrees is relevant voor het verdere verloop van de strafzaak indien de rechter-commissaris verder belast zal blijven met de behandeling van deze strafzaak.

4.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris stelt dat zij de door verzoeker aangehaalde bewoordingen kan hebben gezegd, en wel om uit te leggen waarom zij herhalingsgevaar aanwezig achtte. Zij brengt naar voren dat zij daarbij ook heeft medegedeeld dat zij verzoeker respecteert in zijn ideologie, maar dat deze ideologie kan leiden tot strafbare feiten. Nadat de raadsman van verzoeker had gevraagd of hij haar goed had verstaan, heeft zij gezegd dat haar woorden wellicht iets te stellig waren geweest en heeft zij uitgelegd wat zij had bedoeld te zeggen. Nadat de raadsman op zijn gelegenheid heeft gevraagd om met verzoeker te overleggen over het eventueel verbinden van consequenties aan de door de rechter-commissaris gebezigde woorden heeft zij nog uitgelegd dat zij met de uitdrukking “strafbare feiten die wij verafschuwen” enkel heeft gedacht aan hoe er in de samenleving over wordt gesproken. De rechter-commissaris stelt zich op het standpunt dat zij niet vooringenomen is en met de gebezigde woorden ook niet de schijn van vooringenomenheid op zich heeft geladen.

5.Het standpunt van de officier van justitie ter zitting van de wrakingskamer

De officier van justitie heeft ter zitting van de wrakingskamer medegedeeld dat de rechter-commissaris belast zal blijven met de behandeling van deze strafzaak. Zij is niet aanwezig geweest bij het horen door de rechter-commissaris op 5 september 2014.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Nu de rechter-commissaris heeft aangegeven dat zij de door verzoeker aangehaalde bewoordingen (onder 3.) kan hebben gebezigd tijdens het motiveren van haar beslissing, gaat de wrakingskamer daar van uit. In deze woorden ligt naar het oordeel van de wrakingskamer het oordeel besloten dat verzoeker een ideologie aanhangt die leidt tot strafbare feiten. Daarmee lijkt de rechter-commissaris een oordeel te hebben gegeven over een wezenlijk onderdeel en/of de achtergrond van de uiteindelijk in de strafzaak van verzoeker te nemen (eind)beslissingen, zonder daarbij voorbehouden te maken in de zin dat er vooralsnog enkel kan worden gesproken van ernstige bezwaren dat verzoeker een ideologie aanhangt die leidt of kan leiden tot strafbare feiten. De wrakingskamer is van oordeel dat die termen tegen het licht van de door de rechter-commissaris te motiveren beslissing te beslist zijn geweest. Door het tevens in de bewoordingen besloten oordeel dat ‘wij’ die strafbare feiten ‘verafschuwen’, heeft de rechter-commissaris enerzijds (door het woord verafschuwen) een extra lading gegeven aan haar bewoordingen en (door het woord wij) zichzelf in de groep van personen geplaatst die die strafbare feiten verafschuwen. De door deze bewoordingen bij verzoeker ontstane vrees dat de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert, acht de wrakingskamer dan ook objectief gerechtvaardigd. Dat de rechter-commissaris deze laatste bewoordingen nadien heeft genuanceerd en uitgelegd, kan hier niet aan afdoen.
6.4
Het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris dient te worden toegewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris toe;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak door een andere rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker p/a zijn advocaat;
• de officier van justitie; en
• de rechter-commissaris.
Aldus beslist in raadkamer door mr. G.P. Verbeek, voorzitter, mr. H.M.D. de Jong en
mr. M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. van Rossum als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2014.
Griffier Voorzitter