ECLI:NL:RBDHA:2014:11922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
09-817572-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van een minderjarige in Den Haag

Op 2 september 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De zaak betreft de verdachte die in de periode van 17 tot en met 18 februari 2014 een minderjarige, geboren in 1998, heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de minderjarige naar een straat in Den Haag heeft gebracht waar raamprostitutie plaatsvindt. Tijdens de zitting zijn getuigen gehoord, waaronder een beheerster van een pand en een prostituee, die bevestigden dat de verdachte en het slachtoffer in de prostitutiestraat aanwezig waren en dat er sprake was van een poging tot verkoop van seksuele diensten. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij met het slachtoffer op vakantie was, maar de rechtbank achtte zijn verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor het werven en vervoeren van de minderjarige met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 15 maanden, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet in raamprostitutiestraten in Nederland mag bevinden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de minderjarigheid van het slachtoffer en de ontluisterende aard van mensenhandel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/817572-14
Datum uitspraak: 2 september 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 mei 2014 en 19 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Kallen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.A.V. Hoogerduyn, advocaat te Voorburg, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2014 tot en met 18 februari 2014 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer], (telkens)
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°)
en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten [slachtoffer], met en/of voor een derde tegen betaling (sub 8°), terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) die [slachtoffer] vervoerd en/of gebracht naar een straat waar raamprositutie plaatsvindt ([straat]), althans een prosotitutiegebied, en/of is hij, verdachte, (telkens) met die [slachtoffer] die straat, althans het prostitutiegebied, ingelopen en/of heeft hij, verdachte, en/of die [slachtoffer] contact gezocht en/of gehad met een of meer klant(en)/man(nen) voor seksuele diensten van die [slachtoffer], althans heeft hij, verdachte die [slachtoffer] ertoe gebracht contact te zoeken en/of te hebben met die klant(en)/man(nen) en/of heeft hij, verdachte, getracht die [slachtoffer] te verkopen en/of is hij, verdachte, in de buurt van die [slachtoffer] gebleven
en/of heeft hij, verdachte, haar gevolgd.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en omdat deze door de verdediging niet zijn betwist als vaststaand worden aangemerkt en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 18 februari 2014 belde een beheerster van het pand [adres 1] te Den Haag met de afdeling Commerciële Zeden van de Politie Eenheid Den Haag. In de raamprostitutiestraat zou een man rondlopen die een meisje zou aanbieden voor seksuele diensten.
Naar aanleiding van voornoemde melding is verdachte op basis van het gegeven signalement, aangehouden nabij [straat]. Tevens troffen verbalisanten, [slachtoffer] aan in de omgeving van [straat]. [slachtoffer] is vrijwillig meegegaan naar het politiebureau voor een gesprek. [2]
Verdachte heeft bevestigd dat hij met [slachtoffer] in [straat] is geweest, maar hij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan mensenhandel. Verdachte (38 jaar oud) heeft verklaard dat hij met een vriend en met [slachtoffer] (zestien jaar oud) [3] vanuit Hongarije naar Nederland is gekomen voor vakantie en om te werken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze met verdachte en een andere man naar Nederland is gekomen en met eigen ogen [straat] wenste te zien. [slachtoffer] heeft ontkend in de prostitutie te hebben gewerkt en zij heeft ontkend dat ze te koop is aangeboden in [straat].
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer].
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte
  • de minderjarige [slachtoffer] heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting (sub 2);
  • en handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de minderjarige [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen (sub 5).
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd van het opzettelijk voordeel trekken uit de seksuele handelingen van [slachtoffer] (sub 8), nu onduidelijk is of sprake is geweest van financieel gewin. Voorts heeft zij partiële vrijspraak gevorderd van het medeplegen van vorenstaande.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – zoals vervat in haar pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte wegens afwezigheid van wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Getuigen
Getuige [getuige 1], beheerster in [adres 1]in Den Haag, heeft op 19 februari 2014 verklaard dat zij op dinsdag 18 februari 2014 rond 9:30 uur twee mannen en een meisje zag staan. Ze zag een soort onderhandeling tussen de mannen. Het leek alsof er een prijsafspraak werd gemaakt. Zij vermoedde dit omdat de ene man iets tegen het meisje zei, waarna het meisje met de andere man gearmd wegliep. Het meisje was maandag ook al in de straat geweest, ongeveer rond dezelfde tijd. De getuige had de dag tevoren van een prostituee, genaamd [getuige 2], die werkzaam is in het pand aan [adres 2], gehoord dat dit meisje aan haar door diezelfde man te koop was aangeboden. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat de man het meisje in de gaten hield en steeds een meter of tien achter haar liep. [4]
Getuige [getuige 2] heeft op 23 februari 2014 verklaard dat zij dinsdag 18 februari aan het werk was in de [adres 2] en dat een Hongaarse man tegen haar zei dat hij het Hongaarse meisje dat hij bij zich had wilde verkopen voor € 200,- à € 300,-. [5] [getuige 2] heeft dat vervolgens aan de beheerster [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1]) verteld. In haar verklaring van 26 februari 2014 geeft [getuige 2] aan dat zij enkel nog weet dat zij het voorgaande aan [getuige 1] heeft verteld, of dat op maandag of dinsdag is geweest, weet ze niet meer. Ze heeft de Hongaarse man met het meisje in ieder geval eerder gezien, of dat nu 1, 2 of 3 dagen geleden is geweest, weet zij echt niet meer. [6] De keren dat ze het meisje heeft zien lopen, was steeds de Hongaarse man die haar aansprak, bij haar. [7]
Op door verbalisanten getoonde foto’s herkent getuige [getuige 2] verdachte als de man die het meisje te koop aanbood bij haar raam. Op een andere door de politie getoonde foto herkent [getuige 2] het meisje [slachtoffer] als het meisje over wie ze sprak. [8]
Camerabeelden
Er is nader onderzoek ingesteld naar de camerabeelden van dinsdag 18 februari 2014 van [straat] te Den Haag. Hierop is te zien dat verdachte en [slachtoffer] van 9:33 tot 9:36 de gehele [straat] doorwandelen en weer terug. Om 10:19 uur lopen ze [straat] weer in, lopen ze de poort in [straat] 16/16a in, waarna verschillende mannen de poort inlopen en er weer vrij snel uitkomen. Omstreeks 10:32 uur komt [slachtoffer] naar buiten en loopt met NNman 1 mee. Om 10:34 uur haalt de man iets uit zijn binnenzak, kijkt ernaar, stopt het terug; beiden stoppen met lopen. [slachtoffer] kijkt achterom en loopt terug richting [adres 3]. Om 10:35 uur lopen ze de poort weer in en binnen 30 seconden lopen ze de poort weer uit. Op een paar meter afstand loopt verdachte met hen mee. [slachtoffer] praat met NNman 1 en kijkt elke keer achterom. Om 10:36 uur verlaten zij [straat], komen op enig moment weer terug en staan met elkaar te praten ter hoogte van [adres 3]. Om 10:47 uur gaan zij de poort [adres 3] weer in. Om 10:48 uur loopt NNman 1 de poort uit en om 10:50 uur lopen [slachtoffer] en verdachte de poort uit.
Om 11:19 uur lopen verdachte en [slachtoffer] wederom [straat] in. [slachtoffer] blijft alleen achter, loopt wat heen en weer en begint om 11:22 uur tegen een blanke oudere man (NNman 2) te praten. NNman 2 loopt naar [slachtoffer] toe en ze spreken met elkaar. Verdachte loopt vervolgens [straat] weer in naar [slachtoffer], hij praat tegen [slachtoffer], ze lopen samen [straat] verder in en draaien zich om. [slachtoffer] maakt op het moment dat zij NNman 2 weer voorbij loopt oogcontact en wenkt hem met een hoofdknikje mee. NNman 2 loopt niet mee. Om 11:24 uur verlaten verdachte en [slachtoffer] [straat]. [9]
Aangezien getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het Hongaarse meisje op maandag 17 februari 2014 in de ochtenduren ook al in [straat] was geweest en ook getuige [getuige 2] heeft verklaard hen eerder te hebben gezien, is tevens onderzoek gedaan naar de camerabeelden van 17 februari 2014.
Hierop is te zien dat verdachte en [slachtoffer] vanaf 11:41 uur door [straat] lopen en meerdere prostitutiepoorten in- en uitlopen. Om 11:52 uur loopt verdachte naar een raam, leunt tegen de deurpost en spreekt met een daar vermoedelijk werkende prostituee of iemand achter het raam. Deze persoon is niet in beeld te zien. Vervolgens loopt verdachte rond 11.53 weer terug naar [slachtoffer], die stond te wachten in het midden van [straat] op ongeveer drie meter afstand van verdachte. Na onderzoek is gebleken dat het pand waar verdachte tegen de deurstijl stond geleund [adres 2]betreft. Dit is ook het pand waar getuige [getuige 2] als prostituee werkzaam was. [10]
Eerdere bevindingen
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte in juni 2013 eveneens in Den Haag, in de directe omgeving van [straat], is aangetroffen in een auto. Hij was toen samen met (de destijds vijftienjarige) [slachtoffer] en met [getuige 3]. In het openstaande dashboardkastje zagen verbalisanten glijmiddel en condooms liggen. [11]
Op 11 oktober 2013 heeft [getuige 3] de politie verteld dat verdachte haar ex-vriend is, hij haar heeft gedreigd haar keel door te snijden, dat hij weer in Hongarije is en dat hij nu de pooier is van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]). [12]
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vast dat verdachte zowel op 17 als op 18 februari 2014 met de minderjarige [slachtoffer] aanwezig is geweest in [straat] te Den Haag.
Gelet op de verklaringen van [getuige 1] en S. [getuige 2], die op elkaar aansluiten en tevens worden ondersteund door hetgeen op de camerabeelden van 17 en 18 februari 2014 is te zien, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte op genoemde datum, [slachtoffer] voor het verrichten van seksuele handelingen te koop heeft aangeboden aan [getuige 2]. Voorts blijkt uit de camerabeelden van 18 februari 2014 en de verklaring van getuige [getuige 1] dat [slachtoffer] in [straat] te Den Haag seksuele diensten aan onbekend gebleven mannen heeft aangeboden en dat verdachte hierbij betrokken was. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] - een meisje van zestien jaar - meerdere malen door deze prostitutiestraat liep en meerdere mannen aansprak of probeerde contact met hen te maken. Verdachte was hierbij steeds in de buurt en nam in een enkel geval zelf deel aan het gesprek. Met één man heeft [slachtoffer] [straat] daadwerkelijk verlaten, terwijl verdachte hen op een afstand volgde.
De verklaring van [slachtoffer], inhoudende dat zij slechts met verdachte in [straat] was om (uit nieuwsgierigheid) daar een kijkje te nemen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring vindt geen steun in de camerabeelden, nu hieruit blijkt dat [slachtoffer] zich gedurende twee dagen in [straat] heeft bevonden en zij op 18 februari 2014 meer dan drie uur in (de omgeving van) [straat] heeft doorgebracht.
De verklaring van verdachte is voorts op verschillende punten aantoonbaar onjuist, zodat de rechtbank ook aan die verklaring voorbijgaat. Zo heeft verdachte aanvankelijk verklaard alleen op 18 februari 2014 met [slachtoffer] in [straat] te zijn geweest en heeft hij pas na confrontatie door de politie met de camerabeelden van 17 februari 2014 verklaard dat hij ook eerder met [slachtoffer] in [straat] was. Verdachte heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] nog nooit in het buitenland was geweest en daarom misschien wilde kijken, terwijl uit het dossier blijkt dat verdachte in juni 2013 ook al eens met [slachtoffer] in de omgeving van [straat] is aangetroffen. Tenslotte acht de rechtbank het opvallend dat verdachte, toen hij op 18 februari 2014 werd aangesproken door de politie en hem naar de naam van het meisje werd gevraagd, niet haar ware naam opgaf, maar vertelde dat het meisje dat bij hem was, [valse naam slachtoffer] heette. [13]
Resumerend stelt de rechtbank op grond van alle hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer] vanuit Hongarije naar Nederland heeft vervoerd met het doel haar in [straat] seksuele handelingen te laten verrichten. Verdachte heeft [slachtoffer] op twee opeenvolgende dagen naar die prostitutiestraat gebracht, hij is met haar die straat ingelopen en is in haar buurt gebleven, was betrokken bij het zoeken van klanten en heeft haar gevolgd toen zij met een potentiële klant [straat] verliet. Voorts heeft verdachte [slachtoffer] voor het verrichten van seksuele diensten te koop aangeboden aan een prostituee in genoemde straat.
De slotsom is dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte [slachtoffer], een meisje van zestien jaar, heeft geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting (sub 2) en dat hij handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen (sub 5).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van [slachtoffer] (sub 8), nu niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van financieel gewin. Dit geldt ook voor het ten laste gelegde medeplegen van het feit, nu daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 17 februari 2014 tot en met 18 februari 2014 te 's‑Gravenhage en/of elders in Nederland,
A) een ander, te weten [slachtoffer], telkens
- heeft geworven en vervoerd, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en
- ten aanzien van die [slachtoffer] telkens enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen (sub 5°),
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte, telkens die [slachtoffer] vervoerd en gebracht naar een straat waar raampros
titutie plaatsvindt ([straat]), en is hij, verdachte, telkens met die [slachtoffer] die straat ingelopen en heeft hij, verdachte, en/of die [slachtoffer] contact gezocht en/of gehad met klanten/mannen voor seksuele diensten van die [slachtoffer] en heeft hij, verdachte, getracht die [slachtoffer] te verkopen en is hij, verdachte, in de buurt van die [slachtoffer] gebleven
en heeft hij, verdachte, haar gevolgd.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich niet in raamprostitutiestraten in Nederland mag bevinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft met betrekking tot een eventueel op te leggen straf geen verweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een zestienjarig meisje, afkomstig uit Hongarije. Verdachte heeft het slachtoffer naar Nederland vervoerd en gebracht naar een straat waar raamprostitutie plaatsvindt. Hierbij heeft verdachte tevens getracht het slachtoffer voor het verrichten van seksuele diensten te verkopen.
Mensenhandel waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Dat het slachtoffer minderjarig was, maakt de strafwaardigheid des te groter.
Verdachte heeft door zijn handelen laten zien dat hij geen enkel respect had voor de eigenwaarde van het slachtoffer en haar kennelijk slechts als handelswaar beschouwde.
Ter terechtzitting heeft verdachte geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag. De rechtbank rekent dit alles verdachte in hoge mate aan.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 22 februari 2014 waaruit blijkt dat verdachte in Nederland is veroordeeld wegens winkeldiefstal. Aangezien dat een andersoortig feit betreft dan het thans bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank met deze veroordeling geen rekening houden bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf.
Mensenhandel is een zeer ernstig feit waarop in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, teneinde hem er van te weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten in het algemeen en soortgelijke feiten in het bijzonder. De rechtbank zal hieraan de bijzondere voorwaarde verbinden, zoals gevorderd door de officier van justitie.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mensenhandel;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) MAANDENniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in (raam)prostitutiegebieden in Nederland.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.L. Frenkel, voorzitter,
mrs M.M. Meijers en M.L. Harmsen, rechters
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15J2-2014034659, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 349).
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 61.
3.Geschrift, een formulier persoonsgegevens [slachtoffer], geboren op 19 januari 1998, pagina 284-285
4.Proces-verbaal verhoor getuige, pagina 56-58.
5.Proces-verbaal verhoor getuige, pagina 112 en 113.
6.Proces-verbaal verhoor getuige, pagina 116.
7.Proces-verbaal verhoor getuige, pagina 114.
8.Proces-verbaal verhoor getuige, pagina 116.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 75 en 76.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 168 en 169.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 79-81.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 85.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 59.