ECLI:NL:RBDHA:2014:12142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
C/09/471504 / KG ZA 14-973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanpassing van voorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde pedofiel

In een kort geding tussen Benno L. en de Staat der Nederlanden, dat plaatsvond op 6 oktober 2014, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld over de voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van Benno L., die eerder was veroordeeld voor ernstige zedendelicten. De rechter oordeelde dat het openbaar ministerie enkele voorwaarden diende aan te passen, maar dat het gebiedsverbod voor de woonplaatsen van de slachtoffers van kracht blijft. De enkelband als controlemiddel mag alleen worden gebruikt als het openbaar ministerie deze controle in zijn voorwaarden heeft opgenomen. De overige vorderingen van Benno L., waaronder het verzoek om te verhuizen naar de nabijheid van de Duitse grens en een schadevergoeding van € 10.000,-, werden afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de opgelegde voorwaarden noodzakelijk zijn voor de resocialisatie van de veroordeelde en ter bescherming van de maatschappij. De zaak is van belang vanwege de afweging tussen de rechten van de veroordeelde en de bescherming van de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/471504 / KG ZA 14-973
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.W. van der Kruijs te 's-Hertogenbosch,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 september 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[eiser] is bij onherroepelijk arrest van 26 mei 2011 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor – kort gezegd – 39 gevallen van ontucht met veelal verstandelijk beperkte minderjarigen en het vervaardigen en het in bezit hebben van kinderporno. De arrestatie van [eiser] en de rechtszaak hebben veel publiciteit en commotie gegenereerd. [eiser] staat landelijk bekend als “de Bossche zwemschoolhouder”. In het arrest (ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6181) heeft het hof overwogen dat deze publiciteit een factor is die bij de strafoplegging een matigende rol dient te spelen. Hiertoe heeft het hof overwogen dat door de publiciteit, waardoor de identiteit en de beeltenis van [eiser] landelijk bekend zijn geworden, en gelet op de houding van delen van de maatschappij ten opzichte van veroordeelde pedofielen, verwacht mag worden dat [eiser] zich nergens onopgemerkt zal kunnen vestigen. Met betrekking tot de persoon van [eiser] en de relevante omstandigheden heeft het hof als volgt overwogen:

De gedragsdeskundigen die verdachte onderzocht hebben, zijn tot de conclusie gekomen dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens: hij is en was ten tijde van het plegen van de feiten een pedofiel en een voyeur. De feiten kunnen hem naar hun oordeel in verminderde mate worden toegerekend. Met betrekking tot het recidiverisico merken zij op dat de geconstateerde ziektes niet te verhelpen of te genezen zijn, maar behandeling in de vorm van intensieve individuele – en groepstherapie, gevolgd door langdurige controle en toezicht van de reclassering kunnen de kans op herhaling van feiten als waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld in gunstige zin beïnvloeden. Die kans wordt door de deskundigen niet zo hoog ingeschat, dat opname in een TBS kliniek ter bescherming van de maatschappij geïndiceerd is. Bovendien is de kwaliteit van de ambulante behandeling van dit type delinquenten bij een in zedendelinquenten gespecialiseerde instelling hoger en kunnen er betere resultaten van worden verwacht.
Positief punt daarbij is, dat verdachte beseft dat hij behandeld moet worden en daartoe ook gemotiveerd is.
1.2.
[eiser] heeft de Duitse nationaliteit en reeds tijdens de behandeling van de strafzaak heeft hij te kennen gegeven zich na zijn detentie in Duitsland te willen vestigen.
1.3.
Op grond van de regeling Voorwaardelijke Invrijheidstelling (hierna ‘de VI-regeling’) is de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling voor [eiser] vastgesteld op 7 juni 2013. Over de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden beslist het openbaar ministerie, meer in het bijzonder de Centrale Voorziening v.i. (hierna ‘CVvi’). De directeur van de van de penitentiaire inrichting (PI) waarin een veroordeelde verblijft en de reclassering kunnen hierbij een adviserende taak vervullen.
1.4.
Op 6 maart 2013 heeft de PI waarin [eiser] op dat moment verbleef een zogenoemd VI-advies afgegeven. Dit advies luidt – voor zover hier relevant – als volgt:

Mocht betrokkene in Duitsland gaan wonen, willen we dat hij een contactverbod krijgt met de slachtoffers en een locatie/regioverbod voor de regio ’s-Hertogenbosch. Dit vanwege de aard van het delict en omdat zijn aanwezigheid in deze regio voor grote maatschappelijke onrust zal zorgen gezien de media-aandacht die er is (geweest) in deze zaak. Hierdoor kan ook betrokkene zijn veiligheid in het geding komen.
Daarnaast achten wij het van belang dat betrokkene een verbod krijgt opgelegd om met kinderen te werken. Hij heeft de delicten gepleegd terwijl hij in de functie van zwemleraar was.
Wanneer betrokkene besluit om zich in Nederland te vestigen, dan stellen we voor om naast eerdergenoemde voorwaarden ook nog reclasseringstoezicht en ambulante behandeling op te leggen.
Dit omdat wij van mening zijn dat het belangrijk is dat betrokkene gezien de delicten en zijn problematiek begeleid wordt door de reclassering na zijn detentie.
Met betrekking tot nazorg/behandeling is de afgelopen 2 jaar intensief gezocht naar een passend zorg- en reintegratietraject. Alle grote woonbegeleidingsorganisaties zijn benaderd (…), maar ook minder bekende (…). Allen durfden opname van betrokkene niet aan: gezien zijn bekendheid, de bekendheid van het delict, zijn complexe persoonlijkheid en/of zedenproblematiek.
1.5.
Op 15 maart 2013 heeft de reclassering ten behoeve van de voorwaardelijke invrijheidstelling van [eiser] een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport vermeldt ten aanzien van de diagnose en de conclusie – voor zover hier relevant – het volgende:

Diagnose
(…)
De seksuele stoornissen (pedofilie en voyeurisme) zijn van invloed geweest op het delictgedrag van betrokkene evenals de persoonlijkheidsstoornis. Er kan dan ook een relatie tussen emotioneel welzijn en het delictgedrag worden gelegd. Voortzetting van de behandeling in een ambulant kader werd in 2010 door het NIFP geadviseerd. Zowel de reclassering als de behandelcoördinator sluiten zich hierbij aan. Een langdurig behandeltraject lijkt noodzakelijk om betrokkene in de toekomst in de samenleving te ondersteunen bij het voorkomen van recidive.
(…)
Integrale conclusie
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag gemiddeld. Betrokkene heeft inmiddels een uitgebreid aanbod aan behandelingen en begeleiding genoten. Hij kent risicofactoren en is gemotiveerd voor behandeling, begeleiding en controle. Tevens heeft hij door onderhavige veroordeling een negatieve ervaring met justitie opgedaan die van dien aard is dat dit betrokkene zal ondersteunen in het voorkomen van recidive.
Risico op onttrekken aan voorwaarden
Ingeschat wordt dat er een laag / gemiddeld risico op onttrekken aan voorwaarden is.
Betrokkene is gemotiveerd voor behandeling is gebleken binnen de PPC. Betrokkene toont zich gemotiveerd voor ambulante begeleiding. Tijd moet echter uitwijzen of betrokkene in staat is zijn motivatie vast te houden in een regime met meer vrijheden.
Risico op letselschade
Op kort[e] termijn ziet de reclassering geen risico op letselschade. Wanneer er een ongelijkwaardige relatie ontstaat zoals in (werk)contact met jeugdigen verander[t] dit mogelijk wel doordat betrokkene moeite heeft met grenzen zien.
(…)
Advies voor voorwaardelijke invrijheidstelling
(…)
De reclassering staat positief tegenover V.I. met de omschreven voorwaarden. Voorwaarde hierbij is echter wel dat huisvesting is geregeld (…).
Meldingsgebod
De veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de veroordeelde zich binnen twee dagen na de ingang van zijn VI melden bij Reclassering Nederland. Hierna moet [hij] zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht.
Behandelverplichting
De veroordeelde/verdachte wordt verplicht zich te laten behandelen voor de reeds vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek en parafilieen bij Mondriaan GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem/haar in het kader vaan die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
(…)
Locatieverbod
De veroordeelde/verdachte wordt verboden om zich gedurende zijn VI periode te bevinden binnen de grenzen van de gemeente ’s-Hertogenbosch, Vlijmen, Vught, Sint Michielsgestel en Heusden, zolang de reclassering dit nodig acht. De controle op naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van GPS.
Andere voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende
De veroordeelde/verdachte wordt verplicht om de volgende bijkomende bijzondere voorwaarde(n) na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn:
- Betrokkene werkt niet met kinderen/jongeren.
1.6.
Op 31 mei 2013 heeft het openbaar ministerie ten aanzien van [eiser] een besluit voorwaardelijke invrijheidstelling genomen. Hierin zijn aan [eiser] de in de wet vermelde algemene voorwaarden opgenomen en daarnaast de door reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de op de bij het besluit gevoegde lijst met slachtoffers, een locatieverbod voor de gemeente ’s-Hertogenbosch en een tiental omliggende gemeenten, zoals weergegeven op een aan het besluit gehechte kaart, met daaraan gekoppeld GPS-controle. Ten aanzien van het locatieverbod is het volgende opgenomen:

In verband met de technische realisatie van de controle op dit locatieverbod, betekent dit voor u dat u zich gedurende de proeftijd niet mag begeven in het gebied zoals grafisch weergegeven in de bijlage bij dit besluit.
Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode of de locatie aan te passen dan mag zij dat doen.
Daarnaast is een meldplicht opgelegd om [eiser] te kunnen begeleiden en controleren bij het naleven van de bijzondere voorwaarden. Onderdeel van de meldplicht is de verplichting om de aanwijzingen en opdrachten van de reclassering op te volgen. Voorts zijn opgelegd een verplichte behandeling door Mondriaan GGZ of een soortgelijke ambulante (forensische) zorginstelling en andere voorwaarden het gedrag betreffende. Laatst gemelde voorwaarden luiden als volgt:
  • de woning en woonlocatie waar u zich gedurende de proeftijd gaat huisvesten bevindt zich in Nederland en moet door de reclasseringsinstelling voor u geschikt worden bevonden.
  • (…)
  • u wordt verboden om gedurende uw proeftijd betaald dan wel onbetaald werkzaamheden/activiteiten te verrichten, waarvan de aard (…) met zich mee brengt (…) dat u in contact komt met minderjarigen.
Tegen deze beslissing staat geen beroep open. Wel kunnen de voorwaarden tijdens de proeftijd worden aangevuld, gewijzigd of opgeheven. De proeftijd van [eiser] loopt begin juni 2015 af.
1.7.
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het openbaar ministerie de voorwaarden uitgebreid met een verbod om tijdens de proeftijd openbare zwemgelegenheden te bezoeken.
1.8.
Op 7 juni 2013 is [eiser] in vrijheid gesteld. Hij is gehuisvest in een woning van de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen Pharos (hierna ‘RIBW’) te Venray. De RIBW is onderdeel van de TBS-kliniek de Rooyse Wissel. Het verblijf van [eiser] is niet goed verlopen en voortijdig beëindigd, omdat [eiser] niet kon leven met de hem daar opgelegde beperkingen.
1.9.
Op 3 oktober 2013 is [eiser] aangehouden wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden. Op 4 oktober 2013 heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant op vordering van de officier van justitie de voorwaardelijke invrijheidstelling van [eiser] geschorst. Ter zitting van 4 oktober 2013 heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van [eiser] wordt herroepen voor een periode van 180 dagen.
1.10.
Bij uitspraak van 1 november 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant de voorwaardelijke invrijheidstelling van [eiser] herroepen voor een periode van 90 dagen. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [eiser] onvoldoende coöperatief is geweest tegenover de begeleiding tijdens zijn verblijf in de RIBW-woning, dat hij ten onrechte het behandelaanbod van FPK De Horst in Venray heeft geweigerd, dat hij de reclassering te laat heeft geïnformeerd over een sollicitatie en dat hij eenmaal heeft verzuimd zijn enkelband tijdig op te laden en telefonisch bereikbaar te zijn toen deze niet meer functioneerde. In deze uitspraak (ECLI:NL:RBOBR:2013:6016) heeft de rechtbank Oost-Brabant – voor zover hier relevant – het volgende overwogen:

Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake geweest van overtreding van de voorwaarde, dat veroordeelde zich diende te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, in dit geval met betrekking tot het zoeken naar werk. De rechtbank tekent daarbij wel aan dat haar niet is gebleken - zoals in de vordering herroeping v.i. wordt gesuggereerd - dat veroordeelde gericht heeft gesolliciteerd naar een baan als chauffeur van verstandelijk beperkte minderjarigen.
(…)
De rechtbank overweegt ten slotte het volgende.
Het is aan het openbaar ministerie de bijzondere voorwaarden bij de v.i. vast te stellen. Wel kan de rechtbank op grond van artikel 15j, eerste lid, Sr adviseren omtrent aan de v.i. te verbinden bijzondere voorwaarden. In dat kader adviseert de rechtbank het openbaar ministerie voorwaarden te formuleren waarbij de vrijheid van veroordeelde niet meer wordt beperkt dan strikt noodzakelijk is. De bijzondere voorwaarden dienen in het teken te staan van het voorkomen van recidive en de resocialisatie van veroordeelde. Anderzijds dient maatschappelijke onrust te worden voorkomen en zorg te worden dragen voor de veiligheid van veroordeelde.
In dat kader acht de rechtbank met name het verbod om openbare zwemgelegenheden te bezoeken te algemeen geformuleerd. De rechtbank geeft het openbaar ministerie in overweging een bijzondere voorwaarde te formuleren, waarbij veroordeelde de gelegenheid krijgt te zwemmen.
(…)
De rechtbank realiseert zich dat na de hervatting van de v.i. zich wederom het probleem zal voordoen van het vinden van een passende woonlocatie. Uitgangspunt is ook hier dat de bewegingsvrijheid van veroordeelde niet meer dan strikt noodzakelijk kan worden beperkt. Tegelijk brengen de aard van de delicten waarvoor hij is veroordeeld en zijn landelijke bekendheid met zich mee, dat vestiging van veroordeelde in een reguliere woonomgeving maatschappelijke onrust met zich mee kan brengen, waarbij ook de veiligheid van veroordeelde in het geding is. Gebleken is hoe moeilijk het is om in die omstandigheden een voor veroordeelde passende woonlocatie te vinden. Daarbij wringt dat de reclassering zelf niet over woonlocaties beschikt, maar voor wat betreft huisvesting steeds afhankelijk zal zijn van derden en de regels die die derden stellen ten aanzien van hun woonlocaties. Het kan echter niet zo zijn dat deze omstandigheden er uiteindelijk toe leiden dat een passende resocialisatie in de v.i. periode voor veroordeelde niet realiseerbaar is.
Van veroordeelde mag op zijn beurt een flexibeler en coöperatiever opstelling worden verwacht da[n]
hij tot nu toe heeft getoond. Veroordeelde moet zich realiseren dat hij weliswaar in vrijheid is gesteld, maar dat hij nog geen vrij man is. Aan hem is zes jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, waarvan hij er vier jaar in detentie heeft doorgebracht. Hij bevindt zich in de fase van voorwaardelijke invrijheidstelling, hetgeen betekent dat hij gedurende twee jaar in zijn bewegingsvrijheid kan worden beperkt.
1.11.
Op 31 december 2013 is [eiser] opnieuw in vrijheid gesteld. In februari 2014 heeft hij woonruimte betrokken in de gemeente Leiden. Hiertoe heeft het openbaar ministerie met de gemeente afspraken gemaakt over extra reclasseringstoezicht. De komst van [eiser] naar Leiden heeft geleid tot demonstraties voor zijn woning en andere vormen van maatschappelijke onrust. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] afspraken gemaakt met de burgemeester van Leiden. Voorts is een samenscholingsverbod voor de woning van [eiser] afgekondigd en is cameratoezicht ingesteld.
1.12.
Bij besluit van 21 februari 2014 heeft het openbaar ministerie de bijzondere voorwaarden gewijzigd. Ten opzichte van het voorgaande besluit zijn nu snelwegen en openbaar vervoer uitgezonderd van het locatieverbod. Daarnaast is aan de meldplicht de volgende voorwaarde toegevoegd: “
U wordt verplicht zich te houden aan de aanwijzingen en opdrachten die de reclassering(…) u in het kader van deze meldplicht en de overige bijzondere voorwaarden van dit besluit geeft.” Voorts is het zwembadverbod beperkt en is aan de ‘andere voorwaarden het gedrag betreffende’ de volgende voorwaarde toegevoegd: “
U wordt verboden om gedurende uw proeftijd in gesprek te gaan met minderjarigen, noch bij u thuis, noch elders in Leiden.”
1.13.
Op 31 mei 2014 heeft de reclassering een toezichtovereenkomst opgesteld. In deze toezichtovereenkomst, die overigens niet is ondertekend, staan de volgende afspraken vermeld:

U bent open en transparant over de zaken die u bezig houden. U overlegt met de reclassering alvorens u actie onderneemt.
(…)
U bespreekt uw financiële situatie en de uitgaven die u maakt. U houdt hierbij rekening met de financiële middelen waarover u beschikt.
(…)
Bij tekenen van (maatschappelijke) onrust in de omgeving of naar u persoonlijk bent u hier open over en neemt u (bij crisis) contact op met de wijkagent of toezichthouders van de reclassering.
(…)
GPS-controle (worden wekelijks uitgelezen), waaronder gebiedsverboden op het park achter het huis van meneer, scholen en speelplaatsen; meneer mag zich daar niet ophouden.
(…)
U gaat te allen tijde met Cosa vrijwilligers of buddy’s in Leiden naar buiten, wijzigingen in de dagprogramma geeft u ruim van te voren aan.
(…)
U bent te allen tijde telefonisch beschikbaar voor uw toezichthouders van de reclassering.
1.14.
Op 8 juli 2014 heeft de reclassering een evaluatieverslag opgesteld. Dit verslag bevat naast de in 1.13. vermelde afspraken een kopje “Aanwijzingen en afspraken op gemeentelijk niveau” en daarnaast een evaluatie van de naleving van de voorwaarden door [eiser]. Blijkens het verslag heeft [eiser] zich gehouden aan het locatieverbod en aan de meldplicht, waarvoor volgens het verslag drie meldplichtcontacten en 45 huisbezoeken hebben plaatsgevonden. Voorts vermeldt het verslag – voor zover hier relevant – het volgende:

Aanwijzingen en afspraken op gemeentelijk niveau
(…)
Betrokkene is bij activiteiten binnen Leiden altijd onder begeleiding van COSA- lid of vrijwilliger vanuit de gemeente.
(…)
Buiten Leiden mag betrokkene zonder begeleiding activiteiten ondernemen
(…)
Betrokkene mag Leiden op zijn ( motor)fiets verlaten volgens door de reclassering en politie vastgestelde routes
(…)
Behandeling door deskundige of zorginstelling
Betrokkene is sinds 11 maart 2014 onder behandeling van de Waag Leiden. De heer [eiser] is op iedere afspraak verschenen. De Waag heeft samen met cliënt de behandeldoelen opgesteld en zijn als volgt geformuleerd:
- Vergroten van inzicht in aard en ernst van zijn persoonlijkheidspathologie
- Beter leren afstemmen op de ander, op gepaste wijze eigen behoeften vervullen
- Invullen nieuwe levensfase zonder werk: ontdekken nieuwe levensdoelen, zinvolle tijdsbestedingen ontwikkelen
Hoewel er voldoende aanknopingspunten worden gevonden voor een behandeling gericht op de behandeldoelen, waarvan wordt ingeschat dat deze mede ten grondslag liggen aan het delict gedrag, stelt de Waag dat cliënt op dit moment onvoldoende kan profiteren van de behandeling. Cliënt wordt thans teveel in beslag genomen door het ter discussie stellen van het kader en de voorwaarden waarbinnen de behandeling plaatsvindt.
(…)
Huisvesting en wonen
Sinds de komst van betrokkene is er veel ophef ontstaan in de wijk, dit zorgde voor veel stress bij de heer [eiser] . De gevolgen van de ophef is dat in overleg met de burgemeester, politie, veiligheidshuis is afgesproken en de heer [eiser] slechts met een COSA-lid of vrijwilliger van de gemeente zich in Leiden mag begeven.
(…)
De heer [eiser] heeft een mondelinge afspraak met de burgemeester van Leiden gemaakt over het niet zelfstandig door Leiden bewegen, echter vindt betrokkene dat hij deze afspraak met de burgemeester gemaakt heeft in de periode dat het onrustig was rond zijn persoon, nu het allemaal weer wat rustiger is ageert hij tegen de gemaakte mondelinge afspraken met de Burgemeester omdat hij meer vrijheid wil.
(…)
Denkpatronen, gedrag en vaardigheden:
Betrokkene stelt regelmatig de invulling van de VI-voorwaarden ter discussie. Toezichthouders attenderen hem op het navolgen van de voorwaarden en niet telkens te ageren.
Daarnaast verzet hij zich regelmatig tegen de beperkingen die hem zijn opgelegd door de burgemeester van Leiden.
Betrokkene probeert zoveel mogelijk zelf de controle te hebben en wil soms de regie overnemen. Betrokkene dreigt vaak met media en een kortgeding aan te spannen om zijn belangen te bewerkstelligen.
(…)
COSA:
De heer [eiser] houdt zich aan de afspraken met de COSA vrijwilligers. Betrokkene geeft openheid van zaken met betrekking tot het terugvalpreventieplan. De vrijwilligers begrenzen en confronteren zijn gedrag.
Daarnaast vangen de vrijwilligers de risico signalen op en voeren zij sociale activiteiten met hem uit.
1.15.
Bij brief van 16 september 2014 heeft de Waag aan de reclassering meegedeeld dat [eiser] ook op dat moment onvoldoende kan profiteren van de behandeling omdat hij te veel in beslag genomen wordt door rechtszaken en het ter discussie stellen van het kader en de voorwaarden waarbinnen de behandeling plaatsvindt. In deze brief schrijft De Waag voorts:

Daarnaast geeft cliënt blijk van onvoldoende emotionele stabiliteit om gedragskeuzes, eigen verantwoordelijkheid en het respecteren van andermans grenzen ten koste van eigen behoeftebevrediging (…) bespreekbaar te maken.
1.16.
Eveneens op 16 september 2014 heeft de reclassering een nieuw verslag opgesteld. Blijkens dit verslag heeft [eiser] zich gehouden aan het locatieverbod en de meldplicht, in het kader waarvan drie meldplichtcontacten en 63 huisbezoeken vermeld staan. Dit verslag vermeldt voorts – voor zover hier relevant – het volgende:

Betrokkene heeft tijdens de afgelopen periode voldaan aan zijn meldplichtcontacten, dit zijn veelvuldig huisbezoeken geweest. Tijdens één van de meldplichtcontacten is met cliënt besproken dat hij zijn ongenoegen over de Waag of behandelaar bespreekt bij de Waag in plaats van bij de reclassering.
(…)
De behandeling heeft enige tijd stagnatie opgelopen doordat cliënt de gesprekken bij de Waag gebruikte om het justitiële kader ter discussie in plaats van zich volledig in te zetten voor de behandeling.
Er heeft op 17 juli 2014 een afstemmingsgesprek tussen cliënt, reclassering, en de Waag plaats gevonden. Daar kwam wederom ter sprake dat cliënt moeite heeft zich te richten op zijn behandeling in plaats van zich te verzetten tegen het justitiële kader. (…) Cliënt heeft tijdens dit gesprek beloofd zich vanaf dat moment volledig te richten op de inhoud van de behandeling. Echter blijkt nu dat hem dit niet lukt, waardoor hij onvoldoende kan profiteren van de behandeling (…).

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen:
a) de enkelband van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden;
b) intrekking van alle voorwaarden die niet direct of indirect het recidiverisico van [eiser] verminderen of zijn resocialisatie bevorderen, waaronder het verbod in gesprek te gaan met minderjarigen bij hem thuis of elders in Leiden;
c) het gebiedsverbod te beperken tot een straal van 10 kilometer, te rekenen vanuit het centrum van ’s-Hertogenbosch en met uitzondering van de snelwegen en het openbaar vervoer;
d) aan [eiser] toe te staan dat hij werk en een woning zoekt in Duitsland en alles in het werk te stellen dat [eiser] woonruimte krijgt in de nabijheid van de Duitse grens;
e) aan [eiser] € 10.000,- te betalen als voorschot op de door hem gemaakte kosten in verband met de hem opgelegde disproportionele beperkingen en als tegemoetkoming in het door hem gederfde leefgenot;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt [eiser] het volgende. De opgelegde voorwaarden zijn een nodeloze beperking van zijn bewegingsvrijheid en staan aan zijn resocialisatie in de weg. De opgelegde voorwaarden, die kennelijk met goedvinden van het openbaar ministerie door de reclassering dan wel de gemeente Leiden worden ingevuld, staan volstrekt niet in verhouding tot het thans nog aanwezige recidiverisico. Zo is het verbod om in Leiden met minderjarigen te spreken volstrekt disproportioneel en nodeloos kwetsend. Ook het gebod om zich alleen onder begeleiding in Leiden te begeven maakt inbreuk op de bewegingsvrijheid en privacy van [eiser]. Voor de door middel van een enkelband toegepaste GPS-controle geldt dat deze blijkens de besluiten is bedoeld voor controle van het locatieverbod rondom 's-Hertogenbosch, maar nu wordt de GPS-controle daarnaast meer omvattend gebruikt en ingezet als volgsysteem. [eiser] heeft het locatieverbod nooit overtreden en ook na zijn proeftijd is [eiser] bereid vrijwillig af te zien van bezoek aan ’s-Hertogenbosch en omstreken. De enkelband is daarmee disproportioneel. De VI-besluiten zijn niet gemotiveerd en de onderliggende rapporten zijn slechts zeer summier met [eiser] besproken. Het openbaar ministerie houdt onvoldoende rekening met de belangen van [eiser] en de mede door de reclassering en de gemeente Leiden bepaalde voorwaarden, waaronder het gebod om onbegeleid naar buiten te gaan en het contactverbod met minderjarigen, zijn slechts opgelegd om tegemoet te komen aan de onlust- en onrustgevoelens in de samenleving. Daarnaast wordt [eiser] systematisch tegengewerkt in zijn pogingen te resocialiseren en wordt hij onvoldoende beschermd tegen de zeer agressieve reacties uit de maatschappij. De Staat dient eraan mee te werken dat [eiser] in de nabijheid van de Duitse grens huisvesting krijgt, opdat hij zich na zijn proeftijd in Duitsland kan vestigen.
Gelet op onevenredige beperkingen die [eiser] zich door toedoen van de Staat heeft moeten laten welgevallen, waaronder het onrechtmatige elektronische toezicht, dient de Staat hem € 10.000,- te betalen als voorschot op een schadevergoeding voor het door hem gederfde leefgenot.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
In deze procedure moet beoordeeld worden of de bij de invrijheidstelling van [eiser] opgelegde bijzondere voorwaarden gedeeltelijk moeten worden opgeheven, of de Staat moet meewerken aan een verhuizing van [eiser] en of de Staat gehouden is € 10.000,- aan [eiser] te voldoen als voorschot op een schadevergoeding voor door hem geleden schade. Deze kwesties komen hierna achtereenvolgens aan de orde.
Voorwaarden invrijheidstelling
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering tot (gedeeltelijke) opheffing van de hem opgelegde voorwaarden ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu hem hiervoor geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
3.3.
De aan [eiser] opgelegde voorwaarden bestaan in de eerste plaats uit de door het openbaar ministerie opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder het door middel van de enkelband gecontroleerde locatieverbod voor de elf gemeenten rondom ’s-Hertogenbosch en, vallend onder de in artikel 15a lid 3 sub 10 WvSr vermelde categorie “overige voorwaarden het gedrag van de veroordeelde betreffende”, een verbod om in Leiden minderjarigen aan te spreken. Daarnaast is een meldplicht opgelegd, waarvan onderdeel is dat [eiser] alle aanwijzingen van de reclassering in het kader van de bijzondere voorwaarden moet opvolgen, een en ander zoals laatstelijk vastgelegd in het in 1.12. vermelde VI-besluit van 21 februari 2014. Kennelijk in het verlengde van deze meldplicht heeft de reclassering ‘aanwijzingen en afspraken’ geformuleerd die zijn neergelegd in een zogenoemde toezichtovereenkomst, zoals vermeld in 1.13. Tot deze afspraken behoort een locatieverbod voor het park achter de woning van [eiser], alsmede voor scholen en speelplaatsen in Leiden, welk verbod gecontroleerd wordt door middel van het wekelijks achteraf uitlezen van de enkelband van [eiser]. Daarnaast zijn, zo begrijpt de voorzieningenrechter, kennelijk met goedvinden van het openbaar ministerie afspraken gemaakt op gemeentelijk niveau die ook door de reclassering op papier zijn gezet en door haar worden gehandhaafd. Tot deze afspraken, die staan vermeld in 1.14., behoort het verbod om in Leiden zonder begeleiding activiteiten te ondernemen, waarvan de reclassering ter zitting heeft verklaard dat ook dit gebod wordt gecontroleerd door middel van het wekelijks achteraf uitlezen van de enkelband. Ten aanzien van de in 1.13. en 1.14. vermelde afspraken heeft de Staat ter zitting verklaard dat overtreding hiervan niet zonder meer gelijkstaat aan overtreding van de bijzondere voorwaarden, maar dat overtreding van deze afspraken de huisvesting van [eiser] in gevaar kan brengen.
3.4.
De voorzieningenrechter verstaat de vorderingen onder a) tot en met c) van [eiser] aldus dat hij bezwaar maakt tegen het gebruik van de enkelband als controlemiddel voor de voorwaarden en afspraken, dat hij beperking vordert van het in het VI-besluit opgelegde locatieverbod, alsmede opheffing van het in dat besluit neergelegde contactverbod met minderjarigen en eveneens opheffing van het door de reclassering geformuleerde ‘afspraak’ om zich niet zonder begeleiding in Leiden te begeven.
3.5.
Bij de beoordeling van de aan [eiser] opgelegde voorwaarden staat voorop dat het openbaar ministerie bij de oplegging, wijziging of opheffing van de bijzondere voorwaarden een grote mate van beleidsvrijheid heeft. Deze vrijheid vindt haar grens daar waar geoordeeld moet worden dat het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot het gevoerde beleid heeft kunnen komen. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de aan [eiser] opgelegde bijzondere voorwaarden dienen de voor oplegging aangevoerde gronden en de gevolgen van de voorwaarden voor [eiser] in aanmerking te worden genomen, een en ander bezien in het licht van de VI-regeling, zoals vastgelegd in artikel 15a Wetboek van Strafrecht (WvSr) en de ‘Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling’ (hierna ‘de Aanwijzing’), laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 2012, nr. 5379). In de Aanwijzing is met betrekking tot de inhoud van de bijzondere voorwaarden onder meer het volgende bepaald:

Het OM weegt in elk geval bij het stellen van vrijheidsbeperkende voorwaarden uitdrukkelijk af of deze met elektronische controlemiddelen moeten worden gecombineerd. Steeds zal het OM beoordelen of een (vergaande) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde die een bijzondere voorwaarde met zich kan brengen, proportioneel is.
In het verlengde van de bijzondere voorwaarden kan de reclassering, al dan niet in overleg met de andere betrokken instanties, aanvullende (maatwerk)afspraken maken, aangezien de reclassering beter dan het openbaar ministerie in staat is afspraken te maken die zijn afgestemd op de plaatselijke situatie. Deze aanvullende afspraken dienen in beginsel te vallen binnen de kaders van het geldende VI-besluit.
3.6.
Blijkens het wetsgeschiedenis is de hoofddoelstelling van de VI-regeling het terugdringen van recidive om aldus de veiligheid in de samenleving te vergroten. Hierbij is enerzijds van belang dat het plegen van strafbare feiten wordt ontmoedigd maar ook dat resocialisatie, de (geleidelijke) terugkeer van de veroordeelde in de samenleving, wordt bevorderd. Zoals overwogen door in 1.10. vermelde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, kan bij deze belangen worden betrokken dat maatschappelijke onrust moet worden voorkomen en dat zorggedragen wordt voor de veiligheid van de veroordeelde. De aard van de delicten waarvoor [eiser] is veroordeeld en zijn landelijke bekendheid brengen mee dat huisvesting in een reguliere woonomgeving maatschappelijke onrust met zich kan brengen, waardoor ook zijn veiligheid in het geding is. Voorts wordt, hoewel niet met zoveel woorden aangehaald in de memorie van toelichting, ook de bescherming van slachtoffers en nabestaanden gerekend tot een belang dat gediend kan worden met de VI-regeling.
3.7.
Hoewel het Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling en de Aanwijzing voorschrijven dat de VI-besluiten (schriftelijk) gemotiveerd dienen te worden, heeft het openbaar ministerie zijn besluiten niet voorzien van enige schriftelijke motivering. Wel heeft de Staat de in 1.4. en 1.5. aangehaalde adviesrapporten in het geding gebracht en voorts heeft hij de voorwaarden ter zitting toegelicht. Aan de hand van die toelichting en met inachtneming van hetgeen is overwogen in 3.3. tot en met 3.6. wordt met betrekking tot de door [eiser] bestreden voorwaarden en afspraken als volgt overwogen.
3.8.
Gelet op de adviezen van reclassering en de directeur van de PI staat terecht niet ter discussie dat de oplegging van voorwaarden aangewezen is. Het recidiverisico mag dan gemiddeld laag zijn, maar alle betrokken partijen achten verplichte behandeling en reclasseringstoezicht na invrijheidstelling noodzakelijk. Zolang [eiser] geen behandelsuccessen boekt, blijft het geconstateerde recidiverisico aanwezig en is handhaving van de bijzondere voorwaarden in beginsel gerechtvaardigd.
3.9.
Met betrekking tot de enkelband overweegt de voorzieningenrechter dat dit geen zelfstandige voorwaarde betreft, maar de in artikel 15 lid 4 WvSr voorziene mogelijkheid om aan bepaalde voorwaarden elektronisch toezicht te verbinden. De rechtmatigheid van de enkelband hangt daarmee in de eerste plaats af van de rechtmatigheid van de voorwaarde waaraan deze is gekoppeld. In dit geval gaat het om het locatieverbod voor de elf gemeenten rondom ’s-Hertogenbosch.
3.10.
Het locatieverbod in de elf gemeenten rondom ’s-Hertogenbosch is ingegeven ter vermijding van contact met slachtoffers en hun ouders. Dit locatieverbod, waartegen [eiser] op zichzelf geen bezwaar heeft, is te billijken vanuit de in 3.5. aangehaalde beschermingsgedachte van de slachtoffers. Met betrekking tot dit locatieverbod heeft [eiser] verklaard dat hij enerzijds ook na zijn proeftijd uit de gemeenten van zijn slachtoffers wil wegblijven, maar dat hij het anderzijds redelijk zou achten als het gebied beperkt zou worden, aangezien het – omwille van de technische uitvoerbaarheid van de GPS-controle – ook is uitgebreid tot de gemeente Waalwijk, waar geen van de slachtoffers woont.
3.11.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het locatieverbod beperkt dient te blijven tot een gebied van 10 km2 (volgens de dagvaarding) of 25 km2 (zoals zijn advocaat ter zitting heeft betoogd) rondom het centrum van ’s-Hertogenbosch. In dit verweer ziet de voorzieningenrechter geen grond voor beperking van het locatieverbod. Enerzijds kan niet worden vastgesteld of de woonplaatsen van alle slachtoffers dan in het locatieverbod zijn begrepen, terwijl de voorgestelde beperking anderzijds geen oplossing biedt voor de door [eiser] gestelde problemen. De adressen die [eiser] wenst te bezoeken, waaronder het kantoor van zijn advocaat, zijn immers gelegen in (het centrum van) ’s-Hertogenbosch, zodat deze zich hoe dan ook in verboden gebied bevinden. [eiser] heeft daarom onvoldoende belang bij de door hem voorgestelde beperking. Dit geldt te meer, aangezien de (hoofd)snelwegen en het openbaar vervoer reeds van het verbod zijn uitgezonderd en [eiser] bovendien op aanvraag toestemming krijgt in ’s-Hertogenbosch te komen. Het verbod voor gebieden buiten de gemeenten waar slachtoffers wonen, dient evenwel te worden opgeheven, aangezien voor die beperking van de vrijheid van [eiser] geen rechtvaardiging bestaat. De in het VI-besluit vermelde technische haalbaarheid van de controle is daarvoor in ieder geval onvoldoende, aangezien dit niet nader is onderbouwd en ook niet is gesteld of gebleken dat hiervoor geen andere oplossing kan worden gevonden.
3.12.
Handhaving van het aan het locatieverbod gekoppelde elektronische toezicht acht de voorzieningenrechter ondanks de toezegging van [eiser] niet disproportioneel, aangezien uit evaluatieverslagen van de reclassering en de behandelaars volgt dat [eiser] steeds de grenzen opzoekt en alle voorwaarden ter discussie stelt, zodat er thans niet zonder meer op vertrouwd kan worden dat [eiser] zijn toezegging, die overigens ook niet het gehele gebied betreft, gestand doet.
3.13.
Het verbod om in Leiden contact te hebben met minderjarigen gaat verder dan de gegeven adviezen waarin is geadviseerd [eiser] te verbieden te wonen of te werken met minderjarigen. Dit verbod houdt dan ook niet rechtstreeks verband met het geconstateerde recidiverisico, maar, zo begrijpt de voorzieningenrechter, met het belang van huisvesting en daarmee met de resocialisatie van [eiser]. Gelet op de maatschappelijke onrust die is gerezen bij de huisvesting van [eiser] en aangezien het verbod uitsluitend in Leiden geldt, acht de voorzieningenrechter een dergelijk verbod in de gegeven omstandigheden te rechtvaardigen. Dit verbod is evenwel zodanig algemeen geformuleerd dat het daardoor disproportioneel is. Het verbod dient er niet aan in de weg te staan dat [eiser] iets koopt in een winkel of op normale wijze deelneemt aan het maatschappelijk verkeer. Dit verbod dient opnieuw geformuleerd te worden, zodat contacten, waartegen redelijkerwijs geen bezwaar kan bestaan, mogelijk worden gemaakt. De voorzieningenrechter zal dienovereenkomstig beslissen.
3.14.
Het gebod aan [eiser] om alleen onder begeleiding in Leiden activiteiten te ondernemen, is onderdeel van de door de reclassering geformuleerde ‘afspraken’ en berust, naar de voorzieningenrechter begrijpt, op een (mondelinge) afspraak tussen de burgemeester van Leiden en [eiser], die mede is ingegeven door de commotie die is ontstaan toen [eiser] in Leiden kwam te wonen. Het instellen en handhaven van deze voorwaarde – die verder gaat dan de aanvankelijk geadviseerde en door het openbaar ministerie opgelegde voorwaarden – werd in eerste instantie gerechtvaardigd door de instemming van [eiser], waarbij de voorzieningenrechter aannemelijk acht dat deze voorwaarde ook kan bijdragen aan de eigen veiligheid van [eiser]. Voor opheffing of wijziging van deze voorwaarde dient [eiser] zich allereerst te verstaan met de gemeente. De wijze van controle van dit verbod, het wekelijks achteraf uitlezen van de enkelband, acht de voorzieningenrechter evenwel onrechtmatig. Nu die voorwaarde niet is opgelegd door het openbaar ministerie en [eiser] geen toestemming (meer) geeft voor deze ‘GPS-controle’, bestaat er voor de handhaving van die controle immers geen rechtsgrond meer. Zolang de betreffende voorwaarde niet formeel door het openbaar ministerie als bijzondere voorwaarde wordt overgenomen en daaraan (deze wijze van) elektronisch toezicht wordt gekoppeld, dient deze wijze van handhaving te worden gestaakt.
3.15.
Hetzelfde geldt voor de GPS-controle met betrekking tot het door de reclassering opgelegde verbod aan [eiser] om zich op te houden in het park achter zijn woning alsmede op schoolpleinen en speelplaatsen in Leiden. Het betreffende locatieverbod, zo begrijpt de voorzieningenrechter, moet beschouwd worden als een uitvloeisel van de aan [eiser] opgelegde meldplicht en niet als het verlengde van het door slachtofferbelang ingegeven locatieverbod voor de elf gemeenten rondom ’s-Hertogenbosch. Zolang ook dit verbod – waartegen [eiser] in deze procedure overigens geen bezwaren heeft gemaakt – niet als bijzondere voorwaarde door het openbaar ministerie wordt overgenomen en daaraan (deze wijze van) elektronisch toezicht wordt gekoppeld, dient deze wijze van handhaving eveneens te worden gestaakt.
3.16.
Hetgeen is overwogen in 3.2. tot en met 3.15. leidt tot de slotsom dat het de Staat wordt verboden het elektronisch toezicht toe te (doen) passen ter controle van het door de reclassering opgelegde locatieverbod en het verbod aan [eiser] om zich zonder begeleiding in Leiden te begeven. De voorwaarde met betrekking tot het aanspreken van minderjarigen in Leiden dient met inachtneming van hetgeen in onderdeel 3.13. is overwogen te worden aangepast. Het locatieverbod voor de elf gemeenten rondom ’s-Hertogenbosch zal worden verminderd met de gemeente(n) waar geen slachtoffers wonen.
3.17.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het het openbaar ministerie vrijstaat om de thans opgeheven voorwaarden te formaliseren. Anderzijds dient het geheel aan voorwaarden en afspraken er zoveel mogelijk gericht moeten zijn op de terugkeer van [eiser] in de samenleving, aangezien zijn proeftijd binnen afzienbare tijd afloopt. Dit betekent dat vrijheidsbeperkende voorwaarden moeten worden opgeheven zodra dit verantwoord wordt geacht. Partijen bevinden zich thans in een impasse, aangezien de Staat [eiser] een gebrek aan medewerking verwijt en [eiser] van mening is dat hij onnodig in zijn vrijheid wordt belemmerd. Deze impasse dient in het belang van alle betrokkene zo spoedig mogelijk te worden doorbroken. Het ter zitting door de Staat aangekondigde ‘stappenplan’ kan een stap in de juiste richting zijn. Dit plan zou in kunnen voorzien in de mogelijkheid dat [eiser] vrijheden kan verdienen, zonder dat zijn huisvesting hierdoor in gevaar komt. Van [eiser] mag verwacht worden dat hij zich neerlegt bij de voorwaarden en dat hij constructief toewerkt naar het einde van zijn proeftijd.
Huisvesting
3.18.
Tijdens de behandeling van de strafzaak van [eiser] is de mogelijkheid van huisvesting in Duitsland besproken, aangezien [eiser] daar zijn toekomst ziet. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiser] thans voornemens is om zich bij het bereiken van de AOW-leeftijd, na het einde van zijn proeftijd, in Duitsland te vestigen.
3.19.
Nu niet is gesteld of gebleken dat het [eiser] niet is toegestaan om nu reeds werk en woonruimte in Duitsland te zoeken, moet dat deel van zijn vordering, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.
3.20.
Ten aanzien van de – op zich begrijpelijke – wens van [eiser] om huisvesting in de nabijheid van de Duitse grens te krijgen, geldt het volgende. Met verwijzing naar de ook door partijen aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (rechtbank Den Haag 12 augustus 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:10154), overweegt de voorzieningenrechter dat het primair aan [eiser] zelf is om huisvesting te vinden en dat huisvestingsproblematiek in eerste instantie valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten, en daarmee niet onder die van de Staat. Dat laat onverlet dat de Staat zich terecht de belangen van [eiser] bij goede huisvesting heeft aangetrokken, omdat, zoals hiervoor reeds is overwogen, goede huisvesting nu eenmaal essentieel is voor resocialisatie, terwijl het vinden van huisvesting onder de gegeven omstandigheden nu eenmaal problematisch is.
3.21.
Ter zitting heeft [eiser] erkend dat het hem niet lukt om zonder medewerking van de Staat elders woonruimte te vinden. De Staat heeft onweersproken gesteld dat hij alle mogelijke inspanningen heeft verricht om, conform de wens van [eiser], woonruimte te vinden in de nabijheid van de Duitse grens. Volgens de Staat is in eerste instantie met zeer grote moeite huisvesting gevonden in de in 1.7. vermelde RIBW-woning te Venray, ten aanzien waarvan de Staat heeft erkend dat deze huisvesting niet ideaal was. [eiser] heeft evenmin weersproken dat de Staat na zijn tweede voorwaardelijke invrijheidstelling pas na een periode van dakloosheid van [eiser] met veel moeite huisvesting heeft gevonden in Leiden.
3.22.
Nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat er thans een gemeente dicht bij de Duitse is die bereid en in staat is [eiser] te huisvesten, is de voorzieningenrechter met de Staat van oordeel dat het, gelet op het tijdelijke karakter van de proeftijd, thans niet opportuun is andere woonruimte te zoeken voor [eiser]. Een verhuizing zou de resocialisatie van [eiser] verder vertragen, aangezien hij dan nieuwe relaties moet opbouwen met de reclassering en de behandelend instelling aldaar, terwijl niets erop wijst dat behandeling en resocialisatie dan soepeler zouden verlopen dan thans het geval is.
3.23.
Tegen de achtergrond van het voorgaande mag [eiser] dan ook niet van de Staat verwachten dat hij zich (verder) inspant de door [eiser] gewenste verhuizing mogelijk te maken. De vordering onder d) zal daarom worden afgewezen.
Voorschot
3.24.
Gelet op hetgeen is overwogen in 3.2. tot en met 3.17. acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat de Staat door het opleggen en handhaven van voorwaarden onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Hoewel de Staat na het wegvallen van de toestemming van [eiser] mogelijk gedurende enige tijd onrechtmatig elektronisch toezicht heeft toegepast op [eiser], kan in het beperkte kader van dit kort geding niet met de vereiste mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat [eiser] daardoor schade heeft geleden. Dit betekent dat – nog daargelaten dat [eiser] de door hem gestelde schade op geen enkele manier concreet heeft gemaakt – het door hem gevorderde voorschot moet worden afgewezen.
Slotsom en kosten
3.25.
De vorderingen van [eiser] onder a) en b) zullen deels, op de hierna te vermelden wijze, worden toegewezen. De vorderingen onder c) tot en met e) worden afgewezen. Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal worden bepaald dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verbiedt de Staat elektronisch toezicht te (doen) toepassen ten aanzien van het door de reclassering geformuleerde locatieverbod in Leiden en het verbod aan [eiser] om zonder begeleiding in Leiden activiteiten te ondernemen;
- heft het in het VI-besluit vermelde locatieverbod op voor die gemeenten waar geen slachtoffers van [eiser] wonen;
- bepaalt dat de voorwaarde met betrekking tot het aanspreken van minderjarigen met inachtneming van onderdeel 3.13. van dit vonnis moet worden aangepast;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2014.
WJ