2.18.Uit de verklaring van [B] van 2 september 2013:
“Vanochtend ging om half twee de telefoon. Ik nam slaperig op. Ik hoorde dat iemand tegen mij zei: “Vuile vieze kankerklootzak, als je een belastende verklaring aflegt vanochtend bij de rechtbank inzake de zaak [Z] dan ben je echt dood, zekers te weten, en je vrouw en je dochtertje ook. Zekers te weten dan ben je echt dood”. Ik was helemaal verbouwereerd. Ik hoorde rechtbank en [Z], en één en één is twee. Ik denk dat het de echtgenoot van [Z] was die tegen me sprak. Ik meende de stem van hem te herkennen. Ik ben er vrijwel heilig van overtuigd. Ik heb tegen de politie gezegd dat ik voor 90% zeker ben dat hij het was. Dit gezien de articulatie, en de manier waarop hij sprak. Ik heb acht jaar voor haar gereden en dus ook heel geregeld met hem gesproken. Tien minuten tot een kwartier later heb ik de politie gebeld. Ik werd doorverbonden met de dienstdoende officier. Hij nam mijn verhaal heel serieus en zegde mij toe dat om het half uur een politieauto door de straat zou rijden. Zij namen ons huis op in de route. Ja, ik heb overwogen om vandaag niet naar de rechtbank te komen. Ik ben hier nu puur vanwege mijn rechtsgevoel (…) Ik wil mij echt niet laten intimideren. Het is mijn eigen keus om hier te zijn, ik ben door niemand over gehaald. Ik vind het wel heel moeilijk om hier te zijn.
U vraagt mij of er iets is dat ik mij vóórdat het incident van vannacht plaatsvond, al had voorgenomen om in ieder geval aan de rechtbank te zeggen vandaag. Wat ik kwijt wil: alles wat ik wilde zeggen staat in de verklaring van Hoffmann. Ik ben tweemaal door Hoffmann gehoord. Ik sta 100% achter wat ik toen heb verklaard. De twee verslagen van (alleen) mijn gesprekken met Hoffmann heb ik vannacht doorgelezen. Ik heb geen andere verklaringen uit het rapport Hoffmann doorgelezen. Ik kon toch niet meer slapen. Ik wil niets aan deze verklaringen toevoegen of erbij opmerken. Ik wil [Z] niet zwart maken, maar ik heb naar waarheid verklaard. Ik ben net terug van drie weken vakantie, die begon op 5 augustus 2013. Vóór mijn vakantie heb ik ter voorbereiding van dit verhoor een gesprek gehad met mr. Uhlenbroek, de heer [L] en de secretaresse [A]. Volgens mij, maar ik weet het niet zeker, zat [F] daar ook bij.
De verhoren bij Hoffmann zijn heel prettig verlopen. Ik had een goede verstandhouding met die heren. Er was iemand bij die gelijk alles typte. Een paar dagen later kreeg ik het verslag met het verzoek het door te lezen en het te ondertekenen. Ik meen, maar ik weet het niet zeker, dat ik het per post heb gekregen. Eén detail was niet helemaal goed. Het betrof geloof ik iets met een naam, geen belangrijke zaken.
Het klopt dat ik in januari 2004 in dienst ben getreden bij het COA en vanaf het moment dat [Z] in dienst trad werd ik haar privé chauffeur. Ik heb geen contact meer met haar. Begin november 2011 heb ik haar voor het laatst gesproken. Ze vertelde/waarschuwde voor mijn positie binnen het COA en ze zei: ‘Er gaat heel veel veranderen’. Na de op non-actiefstelling heb ik haar naar huis gebracht. Later heb ik haar in verschillende fases nog spullen gebracht. Zij was toen niet altijd thuis. In de auto naar huis, na de op non-actiefstelling, vroeg ze me om, als ik vragen zou moeten beantwoorden, te zeggen dat het allemaal niet zo erg was en dat het niet zo was dat zij een schrikbewind voerde. Ik had toen het idee dat ze zieltjes probeerde te winnen. (…)
De agenda werd aangepast op initiatief van [Z]. Dit was rond de NOS uitzending, ik weet niet meer precies wanneer. Op een gegeven moment zei [Z] tegen mij: “[B], weet jij of de bekeuringen die ik privé heb gekregen tijdens het weekend geregistreerd zijn bij het COA”. Ik zei: “ik weet het niet, jij betaalt ze toch zelf?” Toen heeft de secretaresse navraag gedaan, omdat zij de enige is die dat kan doen. U vraagt of ik een rol had bij het aanpassen van de agenda. Ja, [Z] vroeg aan de secretaresse ([Z] stond toen in de deuropening), om van de privé bekeuringen zakelijke ritten te maken. Zij vroeg dat in mijn aanwezigheid. [A] keek toen heel verschrikt op en vroeg hoe ze dat moest doen, waarop ik heb gezegd: “[A], ik help je wel, want ik ben topografisch beter dan jij.” Ik weet niet of [Z] ook aan anderen soortgelijke opdrachten heeft gegeven. Dat weet ik niet, in ieder geval niet aan mij. (…)
Op vragen van mr. Willemsen antwoord ik dat ik absoluut nooit onder druk ben gezet om een bepaalde verklaring af te leggen. Het is wel zo dat ik er niet blij mee was en dat ik moe(s(t)) verklaren. [M] zei: “Vertel altijd de waarheid en niets anders dan de waarheid. Dan kan je ook nooit in een valkuil vallen.” Later zei [L] dat ook. [M] heeft mij gevraagd om gehoord te worden door Hoffmann. De aanleiding was de ontkenning van het privé gebruik van de auto door [Z] tegenover de Onderzoekscommissie COA. In de auto praat je geregeld met elkaar. [M] vroeg mij toen naar het privé gebruik van de auto. Ik wist toen niet dat het niet mocht.
[op vragen van mr. Uhlenbroek, rb] Ik kan niet verklaren waarom ik in mijn verklaring bij Hoffmann de datum van 13 september 2011 heb genoemd als de datum waarop de agenda is aangepast. Het enige dat ik kan bedenken is dat er sprake van was dat de uitzending eerder uitgezonden zou worden. De NOS zou eerst een week daarvoor uitzenden. Met spoed zijn [Z] en ik toen teruggekomen uit Drachten, omdat er ’s avonds een uitzending zou zijn. Ik denk dat hierin de verklaring gezocht kan worden dat ik heb verklaard dat de werkbezoeken op 13 september 2011 ingepland zijn. Het zou goed mogelijk zijn dat ik me een week heb vergist. (…)
Er is mij niet enig voordeel in het vooruitzicht gesteld als ik een verklaring bij Hoffmann en/of de rechtbank zou afleggen. (…)
[op vragen van mr. Verbeek, rb] (…) [M] heeft aan mij verteld dat het onderzoek van Hoffmann betrekking had op het privé gebruik van de dienstauto door [Z]. [M] kwam na het gesprek met de Onderzoekscommissie COA briesend naar buiten en zei: “Ze zegt nog steeds dat ze nog nooit privé gebruik heeft gemaakt van de auto en zij beschuldigt jou en de vorige financieel directeur dat de nieuwe Audi A8 was aangeschaft.” Ik werd verschrikkelijk boos en heb toen uit boosheid tegen [M] gezegd: “Ze kan me nog meer vertellen, maar zij heeft de agenda zitten manipuleren.” [M] en ik zijn toen linea recta naar de onderzoekscommissie teruggegaan en daar heb ik alles verteld.
[op vragen van mr. Van Strien, rb] Ik weet niet waarom ik niet bij Hoffmann heb verklaard dat er sprake was van verschillende data waarop de uitzending van de NOS over het COA zou plaatsvinden. Ik zag hiertoe ook geen aanleiding. Ik heb de uitzending gezien. Drie minuten later hing ik met [Z] aan de telefoon. De wijzigingen in de agenda zijn volgens mij een dag daarna ingevoerd. Die dag was er de gebruikelijke bestuursvergadering. Het was mij totaal niet bekend waar de uitzending van de NOS over zou gaan. Er werd gezegd dat de uitzending over het COA in het algemeen zou gaan en ik wist niet dat het specifiek over [Z] zou gaan.
[M] heeft mij gevraagd om mee te werken aan het onderzoek van Hoffmann. Ik weet niet meer wanneer dit was. Dit was een week of vier voor het onderzoek, denk ik. Ik heb geen overleg met anderen (waaronder [A]) hierover gehad. U vraagt mij of [A] en ik hebben afgesproken wat we zouden verklaren of niet. Iets is gegaan zoals het gegaan is, daar valt niets over af te spreken. In het algemeen vind ik het logisch dat ik overleg voer met de directiesecretaresse. We zijn een twee-eenheid gelet op onze functies. Daarbij hebben we allebei een vertrouwenspositie. Het zat en zit [A] hoog dat zij voor altijd is gebrandmerkt als de secretaresse van [Z] en mij dat ik de klokkenluider van het COA word genoemd binnen de directiechauffeurs. Voorlopig hoef ik niet ergens anders aan te kloppen als ik een baan zoek. [A] en ik hebben goed contact met elkaar, ook nu nog. We praten veel over wat deze kwestie met ons doet. Ik herhaal: wat ik heb verklaard bij Hoffmann is mijn waarheid en daar blijf ik achter staan. Dat hoef ik met niemand kort te sluiten. Ik herhaal: ik weet niet beter dan dat de agenda is aangepast de dag na de uitzending van de NOS. (…)”