ECLI:NL:RBDHA:2014:1256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
C/09/459065 / KG RK 14-172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot afgifte van gespreksverslagen aan parlementaire enquêtecommissie woningcorporaties

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties (PEC) en een adviseur die gespreksverslagen had opgesteld in het kader van een evaluatieonderzoek naar de woningcorporatie Rochdale. De PEC had de adviseur verzocht om afschriften van zijn gespreksverslagen, maar de adviseur weigerde dit te doen op basis van een toezegging van vertrouwelijkheid aan de geïnterviewden. De voorzieningenrechter oordeelde dat deze toezegging niet in de weg staat aan de wettelijke verplichting tot medewerking zoals vastgelegd in de Wet op de parlementaire enquête 2008. De rechter benadrukte dat de wet uitzonderingssituaties kent waarin een beroep op een verschoningsrecht mogelijk is, maar dat deze in dit geval niet van toepassing waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de PEC toegewezen en de adviseur bevolen om binnen twee werkdagen de gevraagde afschriften te verstrekken, met de mogelijkheid dat dit bevel met ondersteuning van de openbare macht kan worden uitgevoerd. De uitspraak onderstreept het belang van transparantie en medewerking aan parlementaire onderzoeken, ook wanneer er sprake is van vertrouwelijke informatie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/459065 / KG RK 14-172
Beschikking van de voorzieningenrechter van 4 februari 2014
in de zaak van
DE PARLEMENTAIRE ENQUÊTECOMMISSIE WONINGCORPORATIES,
zetelend te Den Haag,
verzoekster,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als 'de PEC' en '[verweerder]'.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift (met zes producties), dat op 28 januari 2014 bij de rechtbank is ingekomen;
  • het verweerschrift (met vier producties) van 29 januari 2014;
  • de mondelinge behandeling van 30 januari 2014.

2.Het wettelijk kader

Voor zover hier van belang luidt de Wet op de parlementaire enquête 2008 (hierna 'de Wet') als volgt:
"Artikel 2

1. De Kamer kan op voorstel van één of meer leden besluiten een parlementaire enquête te houden.

2. Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een commissie van de Kamer.

(…)

Artikel 4
(…)

2. De commissie oefent de haar bij deze wet verleende bevoegdheden slechts uit voor zover dat naar het redelijk oordeel van de commissie voor de vervulling van haar taak nodig is.

(…)

Artikel 6

1. De commissie kan inzage in, afschrift van of kennisneming op andere wijze van documenten vorderen.

2. De commissie kan de wijze waarop de kennisneming wordt verleend bepalen.

(…)
Artikel 14

1 Elke Nederlander, elke ingezetene van Nederland, elke natuurlijke persoon die in Nederland verblijf houdt, elke rechtspersoon die in Nederland is gevestigd en elke rechtspersoon die haar bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk in Nederland uitoefent, is verplicht de commissie binnen de door haar gestelde termijn alle medewerking te verlenen die deze vordert bij de uitoefening van de haar bij deze wet verleende bevoegdheden, behoudens de mogelijkheid tot verschoning overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 24.

(…)

Artikel 15

1. De verplichting tot medewerking geldt eveneens voor degene voor wie een verplichting tot geheimhouding geldt, ook indien deze verplichting bij wet is opgelegd, behoudens de mogelijkheid van verschoning overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 24.

(…)

Artikel 25

1. De voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage kan op verzoek van de commissie een persoon die weigert haar medewerking te verlenen bij de uitoefening van de haar bij deze wet verleende bevoegdheden bevelen deze medewerking alsnog te verlenen. Het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift.

2. Het verzoek van de commissie vermeldt welke medewerking van de betrokken persoon wordt verlangd.

3. De commissie kan het verzoek indienen zonder de bijstand van een procureur.

4. De voorzieningenrechter doet uitspraak uiterlijk op de zevende dag nadat hij het verzoek heeft ontvangen, tenzij de commissie hem heeft verzocht onverwijld uitspraak te doen.

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, tenzij:

a. het verzoek niet berust op de wet;
b. de betrokken persoon een wettelijke grond tot weigering heeft, of
c. de commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de verlangde medewerking nodig is voor de vervulling van haar taak.

6. De uitspraak van de voorzieningenrechter is uitvoerbaar bij voorraad.

(…)
Artikel 27
De voorzieningenrechter kan op verzoek van de commissie bepalen, dat een bevel als bedoeld in artikel 25, eerste lid, met ondersteuning van de openbare macht ten uitvoer kan worden gelegd.
(…)
Artikel 40

1. De commissie kan voor de periode na de dag waarop zij haar rapport aanbiedt aan de Kamer beperkingen stellen aan de openbaarheid van documenten die onder de commissie berusten of, nadat deze documenten op grond van artikel 35 zijn overgegaan op de Kamer, hebben berust. Deze beperkingen gelden zolang de documenten onder de commissie onderscheidenlijk de Kamer berusten."

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 januari 2014 wordt - als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende onderbouwd) weersproken - in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Op 16 april 2013 heeft de Tweede Kamer van de Staten-Generaal besloten een parlementaire enquête te houden over de opzet en het functioneren van het stelsel van woningcorporaties. Daartoe is de PEC ingesteld. Het doel van de enquête is om tot een beoordeling te komen van het stelsel om zo bij te dragen aan de ontwikkeling van toekomstig beleid.
3.2
De woningcorporatie Rochdale heeft aan[adviesbureau van verweerder] BV te Rotterdam (hierna '[adviesbureau van verweerder]') opdracht gegeven tot het verrichten van een (extern) evaluatieonderzoek naar de kwaliteit van het interne toezicht bij Rochdale gedurende de periode 2004-2009. [verweerder] en mr.[onderzoeker 1] (hierna[onderzoeker 1]), die van beroep advocaat is, hebben dat onderzoek uitgevoerd en hebben naar aanleiding daarvan op 25 mei 2009 het rapport "Ongezond Vertrouwen" uitgebracht. Bijlage A van het rapport bevat een overzicht van de in het kader van het onderzoek geïnterviewde personen.
3.3
Op 17 december 2013 heeft de PEC, op grond van artikel 6 lid 1 van de Wet, van [verweerder] afschriften gevorderd van
"Alle gespreksverslagen, zoals benoemd in Bijlage A van het Rapport Ongezond Vertrouwen, d.d. 25 mei 2009". Die verslagen bevinden zich onder [verweerder].
3.4
Op 19 december 2013 heeft [verweerder] - onder meer - het volgende bericht aan de PEC:
"Wij zijn, vanzelfsprekend, bereid om uitvoering te geven aan uw vordering, echter onder de voorwaarde dat de gespreksverslagen niet, overeenkomstig het bepaalde in art. 39 van de Wet op de parlementaire enquete 2008, openbaar worden gemaakt. Wij hebben aan de personen met wie wij hebben gesproken, geheimhouding beloofd. Zonder deze belofte zou de informatie, zoals die bij kennisneming van de verslagen zal blijken, niet zijn prijsgegeven; ons onderzoek was met deze belofte gediend. Wij zijn voorts van oordeel dat openbaarmaking van de verslagen tot een onevenredige benadeling zal leiden van betrokkenen, zonder dat daar een overeenkomstig belang van de enquete mee is gediend.
Nadat ik van u bericht van instemming met de genoemde voorwaarde heb ontvangen, zal ik voldoen aan de vordering."
3.5.
Met een brief van 13 januari 2014 heeft de PEC aan [verweerder] meegedeeld dat zij niet instemt met de door [verweerder] gestelde voorwaarde. Zij heeft [verweerder] verzocht de gevorderde afschriften alsnog aan haar toe te zenden. Daarbij merkte de PEC op dat zij het verzoek van [verweerder] om blijvende vertrouwelijkheid van de stukken zwaarwegend zal betrekken in haar besluitvorming over het al dan niet openbaar maken van de opgevraagde documenten, alsmede dat - met inachtneming van artikel 40 van Wet - er ruimte lijkt te bestaan om tegemoet te komen aan het verlangen van [verweerder].
3.6.
Nadere correspondentie tussen partijen heeft er niet toe geleid dat [verweerder] de gevorderde afschriften aan de PEC heeft doen toekomen.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
De PEC verzoekt [verweerder] - uitvoerbaar bij voorraad - te bevelen medewerking te verlenen aan de uitoefening van de bij de Wet aan haar verleende bevoegdheden, in die zin dat [verweerder] binnen twee werkdagen na de betekening van de beschikking afschriften van alle gespreksverslagen, zoals genoemd in Bijlage A van het rapport "Ongezond Vertrouwen" van 25 mei 2009, aan haar ter hand dient te stellen, onder de bepaling dat het bevel zo nodig met ondersteuning van de openbare macht ter uitvoering kan worden gelegd.
4.2.
Samengevat voert de PEC daartoe het volgende aan.
[verweerder] weigert ten onrechte medewerking te verlenen aan de uitoefening door de PEC van de haar verleende bevoegdheden. [verweerder] weigert namelijk - onvoorwaardelijk - te voldoen aan de vordering van 17 december 2013 tot het verstrekken van afschriften van de verslagen van de ten behoeve van het rapport "Ongezond Vertrouwen" gehouden gesprekken met de in bijlage A van dat rapport vermelde personen. Hij beroept zich daarbij op zijn toezegging aan de geïnterviewden dat met de inhoud van de gesprekken vertrouwelijk zal worden omgegaan. Deze toezegging vormt echter geen geldige reden om medewerking te weigeren.
4.3.
[verweerder] heeft het verzoek van de PEC gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

5.De beoordeling

5.1.
Op de zitting heeft de PEC betoogd dat haar verzoek - anders dan (letterlijk) in het petitum van het verzoekschrift staat vermeld - ertoe strekt dat [verweerder] wordt gedwongen om onvoorwaardelijk afschriften te verstrekken van de gespreksverslagen van de interviews met de in bijlage A van het rapport genoemde personen. [verweerder] heeft daarop verklaard het verzoek ook in deze zin te hebben begrepen. Daaraan heeft hij toegevoegd dat van diverse gespreksverslagen twee versies bestaan, te weten het in eerste instantie door de onderzoekers opgestelde verslag en een aangepast verslag naar aanleiding van door de geïnterviewden gemaakte op- of aanmerkingen met betrekking tot de eerste versie van het verslag dat aan hen was toegestuurd, en dat één geïnterviewde kort na het gesprek ook nog een nadere verklaring heeft ingezonden. De PEC heeft vervolgens aangevoerd dat zij afschriften wenst van beide versies van de verslagen en van die nadere verklaring, en dat haar verzoek ook zo moet worden gelezen. In reactie daarop heeft [verweerder] verklaard dat hij - bij toewijzing van het onderhavige verzoek - in voorkomende gevallen afschriften van beide versies van de verslagen en van de door hem bedoelde verklaring zal doen toekomen aan de PEC.
5.2.
Uitgangspunt voor de beoordeling van het verzoek is dat de in artikel 14 lid 1 van de Wet genoemde personen, met inbegrip van degenen voor wie een geheimhoudingsverplichting geldt, gehouden zijn een parlementaire commissie alle medewerking te verlenen die deze vordert bij de uitoefening van haar (wettelijke) bevoegdheden, behoudens de limitatief genoemde mogelijkheden tot verschoning, zoals vermeld in de artikelen 19 tot en met 24 van de Wet. Voorts is de bevoegdheid van een parlementaire enquêtecommissie om - op grond van artikel 6 van de Wet - afschriften van bepaalde documenten te vorderen, binnen de algemene grenzen die zij bij haar taakuitoefening in acht moet nemen, onbeperkt. Een dergelijke vordering kan dus in beginsel tot een ieder worden gericht, ook indien het documenten betreft die aan een ander toebehoren (zie
Kamerstukken II, 2005/06, 30 415, nr. 6, p. 19).
5.3.
[verweerder] heeft als - primair - verweer aangevoerd dat het verzoek van de PEC reeds moet worden afgewezen omdat zij haar vordering had moeten richten tot Adviesbureau [verweerder], aan wie Rochdale de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar het toezicht van de Raad van Commissarissen van Rochdale heeft verstrekt. De stelling van [verweerder] dat Rochdale de opdracht tot het onderzoek aan Adviesbureau [verweerder] heeft verstrekt, moet op zichzelf voor juist worden gehouden (zie ook onder 3.2). De juistheid daarvan kan weliswaar niet uit de in het geding gebrachte stukken worden afgeleid, maar de PEC heeft die stelling niet weersproken. Verder staat - als onweersproken - vast dat de stukken waarvan de PEC afschriften heeft gevorderd, zich onder [verweerder] bevinden. Dit volgt ook al hieruit dat [verweerder] in zijn nadere brief van 21 januari 2014 aan de PEC heeft bericht dat hij onmiddellijk aan een eventueel bevel van de voorzieningenrechter tot afgifte van de stukken zal voldoen en dat het dossier al klaar ligt voor verzending.
5.4.
Uit hetgeen in 5.2 is overwogen volgt dat de PEC haar bevoegdheid op grond van artikel 6 van de Wet mag uitoefenen ten opzichte van degene die de stukken in zijn bezit heeft. Dit brengt mee dat het hier besproken verweer van [verweerder] wordt verworpen.
5.5.
Op dezelfde grond faalt ook het - subsidiaire - verweer van [verweerder] dat de op artikel 6 van de Wet berustende vordering ook had moeten worden gericht tegen [onderzoeker 1], aangezien [verweerder] het onderzoek tezamen met hem heeft uitgevoerd.
5.6.
Uit artikel 25 lid 5 van de Wet vloeit voort dat het verzoek van de PEC moet worden toegewezen, tenzij (a) het niet op de wet berust, (b) [verweerder] een wettelijke grond tot weigering heeft, of (c) de PEC in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de verlangde medewerking nodig is voor de vervulling van haar taak. Geen van deze drie uitzonderingen doet zich hier voor. In feite doet [verweerder] ook geen beroep op de onder (b) genoemde uitzonderingssituatie. Hiervan kan overigens slechts sprake zijn als [verweerder] zich kan verschonen overeenkomstig de artikelen 19-24 van de Wet. In deze artikelen is – onder nader omschreven voorwaarden - een verschoningsrecht toegekend aan (i) (gewezen)
bewindslieden, (ii) een (gewezen) lid of bestuurder van een tot de Staat behorend orgaan en ambtenaren die ten behoeve van een zodanig orgaan werkzaam zijn (geweest), (iii) ambtenaren die ten behoeve van een minister werkzaam zijn (geweest), (iv) personen die hebben deelgenomen aan beraadslagingen in een vergaderingen van een college, (v) personen met een beroepsgeheim, alsmede voor zover het (vi) bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van een onderneming, of (vii) informatie die de persoonlijke levenssfeer betreft.
5.7.
[verweerder] verzet zich in feite slechts tegen - onvoorwaardelijke - verstrekking van de gevorderde stukken in verband met zijn toezegging aan de geïnterviewden dat met de inhoud van hun verklaringen vertrouwelijk zal worden omgegaan. Daarmee beroept hij zich op een contractuele geheimhoudingsplicht. Mede gelet op het bepaalde in artikel 15 van de Wet, vormt een uit een dergelijke toezegging voortvloeiende plicht echter geen wettelijke verschoningsgrond (zie ook
Kamerstukken II, 2005/06, 30 415, nr. 6, p. 31). Voor zover [verweerder] heeft willen stellen dat aan hem (in enige relevante mate) een beroep toekomt op de geheimhoudingsplicht van [onderzoeker 1] als advocaat, nu het onderzoek door hen beiden is uitgevoerd, wordt daaraan reeds voorbijgegaan omdat [onderzoeker 1] het onderzoek niet heeft verricht in zijn hoedanigheid van advocaat. [verweerder] heeft ook niet gesteld dat dit het geval is geweest.
5.8.
Op de zitting heeft [verweerder], zoals hij ook al in zijn correspondentie met de PEC had bericht, verklaard dat hij op zichzelf bereid is tot afgifte van de gespreksverslagen, mits deze - onder toepassing van artikel 40 van de Wet - te zijner tijd (nadat de PEC haar rapport aan de Tweede Kamer heeft aangeboden) niet openbaar worden gemaakt. De Wet biedt de voorzieningenrechter echter slechts de mogelijkheid om een verzoek als het onderhavige toe of af te wijzen. Toewijzing onder voorwaarden, zoals [verweerder] kennelijk beoogt, past niet binnen de Wet. De bevoegdheid om na afronding van het parlementaire onderzoek beperkingen te stellen aan de openbaarheid van documenten, komt slechts toe aan de PEC en niet – in dit stadium - aan de voorzieningenrechter in het kader van een procedure op grond van artikel 25 van de Wet. Daar komt bij dat de PEC eerst na kennisneming van de integrale inhoud van de stukken kan beoordelen of er grond is om gebruik te maken van die bevoegdheid. In dat verband is van belang dat de PEC in haar brief van 13 januari 2014 heeft toegezegd [verweerder] in kennis te zullen stellen indien zij niet kan instemmen met de verlangde geheimhouding van de gespreksverslagen. Wanneer die situatie zich voordoet, staat het [verweerder] vrij om rechtsmaatregelen te nemen teneinde de openbaarmaking van de verslagen alsnog te voorkomen. Bij gebreke van een specifieke rechtsgang, zou hij dat bijvoorbeeld door middel van een kort geding bij de burgerlijke rechter kunnen trachten te bewerkstelligen (zie ook
Kamerstukken II, 2005/06, 30 415, nr. 6, p. 36).
5.9.
De slotsom is dat het verzoek van de PEC zal worden toegewezen op de hieronder te vermelden wijze. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat hij weliswaar begrip heeft voor de houding van [verweerder], gelet op diens vertrouwelijke relatie met de geïnterviewden, maar dat toepassing van de Wet niet tot een andere uitkomst kan leiden.
5.10.
Uit de Wet volgt dat het bevel van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is. Ter voorkoming van misverstand zal het bevel niettemin, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.11.
Een beslissing over de kosten van deze procedure kan achterwege blijven. Dit betekent dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- beveelt [verweerder] medewerking te verlenen aan de uitoefening door de PEC van de aan haar in de Wet verleende bevoegdheden, in deze zin dat [verweerder] binnen twee werkdagen na de betekening van deze beschikking afschriften van alle (versies van de) gespreksverslagen van de interviews met de in bijlage A van het rapport "Ongezond Vertrouwen" genoemde personen, met inbegrip van de in onderdeel 5.1 van deze beschikking bedoelde verklaring, aan de PEC ter hand dient te stellen;
- bepaalt dat dit bevel zo nodig met ondersteuning van de openbare macht ten uitvoer kan worden gelegd;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst hetgeen anders is verzocht, af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2014.
jvl