vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummer / rolnummer: C/09/435990 / HA ZA 13-127
Vonnis van 15 oktober 2014
de naamloze vennootschap
ROBEIN LEVEN N.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. J.P. Heering te Den Haag,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A & B] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2.
[C],
wonende te [woonplaats],
3.
[A],
wonende te [woonplaats],
4.
[D],
wonende te [woonplaats],
5.
[E],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagden,
advocaat mr. L.H. Rammeloo te Amsterdam.
De rechtbank zal de afzonderlijke procespartijen hierna aanduiden als Robein, [A & B], [C], [A], [D] en [E], en gedaagden samen als gedaagden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 december 2012 tegen de eerste rolzitting van 30 januari 2013;
- de akte van 30 januari 2013, met de producties 1 t/m 21 van Robein en de beslagstukken;
- de conclusie van antwoord van 10 april 2013, met de producties 1 t/m 12 van gedaagden;
- het tussenvonnis van 24 april 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 17 oktober 2013;
- de conclusie van repliek van 27 november 2013, met producties 22 t/m 30 van Robein;
- de conclusie van dupliek van 19 februari 2014, met productie 13 van gedaagden;
- de rolbeslissing van de rechtbank van 26 maart 2014.
1.2. Bij conclusie van repliek van 27 november 2013 heeft Robein haar vorderingen tegen [D] ingetrokken en haar vorderingen tegen de overige gedaagden gewijzigd.
1.3. Bij rolbeslissing van 26 maart 2014 heeft de rechtbank het pleitverzoek van Robein afgewezen en een vonnisdatum bepaald. Om organisatorische redenen heeft de rechtbank de vonnisdatum moeten uitstellen tot vandaag, 15 oktober 2014.
2. De feiten
2.1. Landsbanki is een vennootschap naar IJslands recht die een bankbedrijf exploiteerde. In Nederland had Landsbanki een bijkantoor, dat geen zelfstandige rechtspersoonlijkheid had en dat opereerde onder de naam Icesave.
2.2. Robein is een Nederlandse vennootschap die een levensverzekeringsmaatschappij exploiteert. Robein heeft in 2007 in totaal € 10.000.000 gestort op rentedragende depositorekeningen bij Icesave. Op 25 november 2008 vertegenwoordigde dit bedrag 40% van het eigen vermogen van Robein.
2.3. In de loop van 2008 kreeg een groot aantal banken wereldwijd zware financiële problemen. Begin oktober 2008 was dat ook het geval bij Landsbanki. Per 7 oktober 2008 trad in IJsland de noodwet 125/2008 (hierna: noodwet I) in werking, op grond waarvan het bestuur van Landsbanki werd vervangen door een Resolution Committee, aangesteld door de Icelandic Financial Supervisory Authority (hierna: IFSA). In noodwet I werd onder meer ook geregeld dat depositovorderingen, althans vorderingen van rekeninghouders, dezelfde rang hebben als de preferente vorderingen die staan vermeld in artikel 112 van de IJslandse faillissementswet (hierna: IS-Fw). De Resolution Committee zag zich genoodzaakt om het actief van Landsbanki te bevriezen, waarna uitvoering van betaalopdrachten werd gestopt.
2.4. Bij beschikking van 13 oktober 2008 heeft de rechtbank Amsterdam de noodregeling als bedoeld in de artikelen 3:160 en 3:202 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) (hierna: de noodregeling) van toepassing verklaard op Icesave. De noodregeling is een bijzondere insolventieprocedure voor onder meer banken. De rechtbank Amsterdam heeft de duur van de noodregeling voor Icesave bepaald op anderhalf jaar en tot bewindvoerders benoemd mr. [bewindvoerder 1] en de heer [bewindvoerder 2] RA. Deze bewindvoerders werden gemachtigd tot gehele of gedeeltelijke liquidatie van Icesave.
2.5. Na de beschikking van de rechtbank Amsterdam heeft de heer drs. [F], toen commissaris en tot 1 mei 2008 CEO van Robein (hierna: [F]), op 31 oktober 2008 de vordering van Robein aangemeld op de website van Landsbanki.
2.6. Na overleg met De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) heeft Robein in of omstreeks november 2008 haar depositovordering op Landsbanki boekhoudkundig afgewaardeerd tot 10% van de nominale waarde, dus van € 10.000.000 tot € 1.000.000.
2.7. Bij noodwet 129/2008 van 14 november 2008 (hierna: noodwet II) heeft IJsland een speciale moratoriumregeling ingesteld voor banken.
2.8. Bij brief van 25 november 2008 hebben de Nederlandse bewindvoerders van Icesave alle bekende schuldeisers van Landsbanki, waaronder Robein, verzocht hun vorderingen schriftelijk bij hen in te dienen.
2.9. Naar aanleiding van dit verzoek wendde [F] zich op 25 november 2008 tot het advocatenkantoor van [A & B] voor rechtsbijstand. Hiertoe heeft [F] bij e-mailbericht van 25 november 2008 onder meer het volgende meegedeeld aan [A]:
Buitengewoon plezierig dat ik zo snel naar u toe kan komen om een klein drama aan u te kunnen voorleggen. Als C.E.O. van Robein Leven NV te Den Haag (…) heb ik altijd de beleggingen gedaan en daarbij vooral naar de ratings gekeken en gemeend ook met de onderhavige beleggingen goed te zitten. Helaas in Landsbanki 10 miljoen, hetgeen tov de DNB-normen wel mocht, maar achteraf tov ons eigen vermogen zo’n 40% uitmaakt en dat hakt er fors in en trekt de aandacht van toezichthouders. Maar daar gaat het morgen natuurlijk niet over.
In samenspraak met onze zeer gewaardeerde commissaris Prof. Mr. Drs. [G] zou ik met u willen nagaan of wij zowel bij Lehman, als wel bij Landsbanki wat extra’s en wat eerder dan wachten op enige verdeling, kunnen terughalen, middels beslagen en/of op andere wijze.
2.10. Robein heeft, op aanraden van haar commissaris Prof. mr. drs. [G] voor het advocatenkantoor van [A & B] gekozen vanwege haar expertise op het terrein van het internationale insolventierecht.
2.11. Op 26 november 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van [A & B], waarbij aanwezig waren [F] en de advocaten [A] en [C].
2.12. Bij intern e-mailbericht van 28 november 2008 heeft [C] aan [A] onder meer het volgende geschreven:
Hierbij een stappenplan voor de te nemen stappen voor Robein Bank inzake de incasso van haar vorderingen op Landsbanki (…).
1.Vordering indienen bij autoriteiten.Volgens de heer [F] is de vordering ingediend bij Landsbanki in IJsland. We moeten deze nog bij mr [bewindvoerder 1], bewindvoerder van het
Nederlandse filiaal van Landsbanki indienen. In het door [bewindvoerder 1] verzonden bulletin (‘het
Bulletin”) wordt verzocht dit binnen twee weken na dinsdag jl. te doen. Ik zal dit vrijdag doen. Ik heb hiervoor de onderliggende stukken nodig.
2.Kwalificeren als (privé) spaarders.Volgens het Bulletin kunnen privé- en rechtspersonen die gebruik willen maken van het Depositogarantiestelsel (< € l00K) t/m 26 maart 2009 hun aanvraag daartoe indienen bij de DNB. De bewindvoerders melden dat zij de kans klein achten dat depositohouders hier aanspraak op kunnen maken, maar adviseren hen - terecht - om voor de zekerheid een aanvraag in te dienen. Wij bespraken al dat (de spaarders van) Robein Bank een speciale positie innemen en er diverse redenen aan te wijzen zijn waarom zij wel in aanmerking zouden moeten komen.
2.13. Bij brief van 28 november 2008 heeft [A] namens [A & B] een opdrachtbevestiging aan Robein gestuurd, die [F] voor akkoord ondertekend heeft geretourneerd. In die opdrachtbevestiging werd aangegeven dat [A] de verantwoordelijk advocaat was voor de zaak en dat [C] als medewerker zou worden ingeschakeld. Ook zijn de algemene voorwaarden van [A & B] (hierna: de algemene voorwaarden) op de werkzaamheden van toepassing verklaard, die als bijlage bij de brief zijn meegezonden en die ook voorgedrukt zijn vermeld in de voetnoot van het briefpapier van [A & B]. In de algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
2. De bedingen in deze algemene voorwaarden zijn niet slechts gemaakt ten behoeve van [A & B], maar ook ten behoeve van alle personen die voor [A & B] werkzaam zijn of zijn geweest alsmede hun erfgenamen, en/of alle personen die bij de uitvoering door [A & B] van enige opdracht zijn ingeschakeld, en/of alle personen voor wier handelen of nalaten [A & B] aansprakelijk zou kunnen zijn.
3. Alle opdrachten worden uitsluitend aanvaard en uitgevoerd door [A & B]. Dat geldt ook indien het de uitdrukkelijke of stilzwijgende bedoeling is dat een opdracht door een bepaalde bij [A & B] werkzame persoon wordt uitgevoerd. De toepasselijkheid van artikel 7:404 BW, dat voor het laatstgenoemde geval een regeling geeft, en van artikel 7:407 lid 2 BW, dat een hoofdelijke aansprakelijkheid vestigt voor de gevallen waarin aan twee of meer personen een opdracht wordt gegeven, wordt uitdrukkelijk uitgesloten.
6. Indien de uitvoering van een opdracht door [A & B] leidt tot aansprakelijkheid, zal die aansprakelijkheid, met inachtneming van het bepaalde in 7, steeds beperkt zijn tot het bedrag dat in het desbetreffende geval uit hoofde van de door [A & B] gesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt uitgekeerd, vermeerderd met het bedrag van het eigen risico dat ingevolge de polisvoorwaarden door [A & B] wordt gedragen.
7. Indien om welke reden dan ook geen uitkering krachtens de in 6 bedoelde verzekering mocht plaatsvinden, is iedere aansprakelijkheid beperkt tot maximaal tweemaal het door [A & B] in de desbetreffende zaak in het desbetreffende jaar in rekening gebrachte bedrag, tot een maximum van € 50.000.
2.14. Op 5 december 2008 heeft de rechtbank te Reykjavik, IJsland, de hiervoor bij rov. 2.7. bedoelde moratoriumregeling van toepassing verklaard op Landsbanki.
2.15. Op 22 april 2009 trad in IJsland de wet 44/2009 in werking. Op grond daarvan heeft de rechtbank te Reykjavik op 29 april 2009 een zogenaamde “
Winding-up Board” van Landsbanki (hierna: de WUB) geïnstalleerd, die werd belast met de verificatie van vorderingen van crediteuren van Landsbanki en de verdeling van de activa van Landsbanki.
2.16. Op 3 juli 2009 hebben de bewindvoerders van Icesave een openbaar verslag ex artikel 3:186 Wft aan de rechtbank Amsterdam uitgebracht. In dat verslag werd de verwachting uitgesproken dat de noodregeling ten aanzien van Icesave zou worden beëindigd. Door die beëindiging zou de afwikkeling van de boedel van Icesave plaatsvinden naar IJslands recht. Volgens de bewindvoerders was dit gunstig voor crediteuren die naar Nederlands recht concurrent zijn maar naar IJslands recht preferent.
2.17. Op 28 juli 2009 heeft De Telegraaf bericht dat mr. [bewindvoerder 1] verwachtte dat de WUB aan de depositohouders van Landsbanki 80% van hun tegoeden zou uitkeren. Op verzoek van [F] aan [A] en vervolgens van [A] aan [C], heeft [C] onderzocht of dit krantenbericht juist was. Naar aanleiding hiervan heeft [C] bij e-mailbericht van 29 juli 2009 onder meer het volgende aan [A] geschreven:
Ik heb het Telegraaf-artikel en 2de openbare verslag van [bewindvoerder 1] uitgeprint (geef ik aan
je) en ik sprak inmiddels telefonisch met [bewindvoerder 1].
1. Vlak voor de Landsbanki-deconfiture heeft de IJslandse overheid de wet veranderd waardoor aan rekeninghouders preferentie wordt toegekend, boven handelscrediteuren, bondholders en Belastingdienst(en). Dat is gunstig voor depositohouders als Robein.
2. Op basis van cijfers van het Resolution Committee van Landsbanki (oud) blijkt dat dan een uitkering te verwachten is van 83% aan deze - naar huidig IJslands recht - preferente crediteuren.
2.18. [A] heeft dit e-mailbericht van [C] ter informatie doorgezonden aan [F].
2.19. Bij brief van 4 augustus 2009 heeft mr. [bewindvoerder 1] aan de bij Icesave bekende crediteuren van Landsbanki bericht dat zij hun vorderingen voor 30 oktober 2009 ter verificatie moeten indienen bij de WUB
.Deze brief werd voor Robein ontvangen door [C], omdat hij de vordering van Robein bij de Nederlandse bewindvoerders van Icesave had ingediend.
2.20. Bij beschikking van 6 augustus 2009 heeft de rechtbank Amsterdam een verzoek van de IJslandse bewindvoerders van Landsbanki afgewezen, dat strekte tot nietigverklaring althans beëindiging van de Nederlandse noodregeling voor Icesave.
2.21. Bij brief van 10 augustus 2009 heeft [C] de hiervoor bij rov. 2.19. bedoelde brief van mr. [bewindvoerder 1] doorgestuurd aan Robein en aangeboden om namens Robein haar vordering ter verificatie in te dienen bij de WUB.
2.22. Op 16 september 2009 heeft [C] telefonisch met de directiesecretaris van Robein, mr. [directiesecretaris], overleg gevoerd. Naar aanleiding van dit overleg heeft mr. [directiesecretaris] bij e-mailbericht aan [C] onder meer het volgende geschreven:
Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van heden verzoeken wij u de vordering van Robein Leven, zekerheidshalve, ook bij de Winding-up board te IJsland in te dienen.
2.23. Bij e-mailbericht van 24 september 2009 heeft [C] een conceptbrief voor de indiening van de vordering van Robein aan mr. [directiesecretaris] toegezonden en hierbij onder meer het volgende meegedeeld:
Hierbij zend ik u de concept brief voor het indienen van de vordering bij de Winding-up Board van Old Landsbanki.
Zoals ik u al eerder schreef ging daar nog wat extra onderzoek in zitten, omdat er naar IJslands recht, enkele formaliteiten in acht moeten worden genomen.
Een van die vereisten is dat de schuldeiser aangeeft welke rang zijn vordering heeft. De IJslandse faillissementswet kent de volgende rangen (van preferent naar concurrent):
-art. 109: eigendom van derden wordt gerespecteerd. Als de boedel toch eigendom van derden verkocht heeft, dan heeft de (voormalig) eigenaar uit dien hoofde recht op de verkoopopbrengst.
-art. 110: kosten voor een begrafenis, kosten voor de faillissementsaanvraag en vorderingen op de boedel van na datum faillissementsuitspraak.
-art. 111: separatisten met zekerheidsrechten
-art. 112: achterstallig loon, vakantiedagen, pensioengeld, etc.
-art. 113: alle ander vorderingen (mi. de vordering van Robein)
-art. 114: rente + kosten na faillissementsuitspraak.
De vordering van Robein kwalificeert m.i. als een vordering ex art. 113 IJslandse faillissementswet. Ik zal ook aan de Winding-up Board vragen dat ze moeten aangeven als onze inschatting onjuist is. Op grond van de IJslandse faillissementswet, krijgt Robein ook bericht als de Winding-up Board een andere mening is toegedaan.
Ik hoor graag uw commentaar, op- en/of aanmerkingen, ook hieromtrent de rang van de vordering.
2.24. In reactie hierop heeft mr. [directiesecretaris] bij e-mailbericht het volgende geschreven:
Wij kunnen ons vinden in de inhoud van deze brief en verzoeken u voor tijdige verzending zorg te dragen. Ook ons lijkt de vordering het best te corresponderen met het door u genoemde artikel 113 van de IJslandse faillissementswet.
2.25. Bij brief van 28 september 2009 heeft [C] namens zijn cliënt Robein haar depositovordering van € 10.000.000 op Landsbanki ingediend bij de WUB. In die brief heeft [C] onder meer het volgende aan de WUB geschreven:
Robein Leven N.V. has a claim of€ 10.000.000(ten million euro) against Landsbank Islands hf.
This amount is the sum of the amounts ofsix deposits. A summary of these deposits is enclosed as Appendix A and a summary per deposit as Appendix B.
According to the document Handling of claims against Landsbanki Ístands hf. (www.lbi.is) and article 117 of Act No 21/1991, we are requested us to state what priority we claim in the ranking of the claims, as provided for in Chapter XVII of Act No. 21/1991. With reservation of all rights we believe the claim of Robein Leven N.V. ranks according to article 113 of Act No. 21/1991. Please notify us if your judgment of Robein’s claim is different than above stated and let us know what rank it has according to you.
2.26. Bij beschikking van 8 maart 2010 heeft de rechtbank Amsterdam de Nederlandse noodregeling van Icesave beëindigd. In de beschikking oordeelde de rechtbank Amsterdam (impliciet) onder meer dat de gevolgen van de IJslandse moratoriumregeling reeds vanaf 5 december 2008 werden beheerst door IJslands recht.
2.27. Bij brief van 7 september 2010 heeft de IJslandse advocaat van Robein de WUB verzocht te bevestigen dat de vordering van Robein als preferent zou worden erkend.
2.28. Bij brief van 17 november 2010 heeft de WUB aan [C] onder meer geschreven dat de depositovordering van Robein van € 10.000.000 op grond van artikel 113 IS-Fw (slechts) als concurrent werd erkend en dat daarop nog in mindering strekte een bedrag van € 20.887 dat Robein volgens de administratie van Landsbanki al had ontvangen van DNB onder het Nederlandse depositogarantiestelsel.
2.29. De IJslandse advocaat van Robein heeft daarna aan de WUB verzocht om de depositovordering van Robein alsnog als preferent in plaats van als concurrent te erkennen. De WUB is echter tot op heden bij haar standpunt van 17 november 2010 gebleven. Ook de procedure die Robein sindsdien bij de IJslandse rechter voert tegen de beslissing van de WUB heeft er (nog) niet toe geleid dat de depositovordering van Robein van € 10.000.000 alsnog als preferent is aangemerkt.
2.30. Op 20 november 2012 heeft Robein ten laste van [A & B] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [A & B] tot zekerheid voor haar vooralsnog op € 11.330.000 (inclusief rente en kosten) begrote vordering. De maximale verzekeringsdekking onder de polis van [A & B] bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar bedraagt € 2.269.000 per gebeurtenis.
3. De geschillen
3.1. Robein vordert, na wijziging en vermindering van eis bij repliek en letterlijk weergegeven,
dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende veroordeling zal uitspreken:
een verklaring voor recht dat gedaagde sub 1 wanprestatie jegens Robein heeft gepleegd en dat gedaagden sub 2 en 3 toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld jegens Robein door de beroepsfouten van [C] en [A] en door niet te zorgen voor een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering en dat gedaagde sub 5 toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens Robein door niet te zorgen voor een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering; en dat zij daarom aansprakelijk zijn voor de daardoor veroorzaakte schade, en
een hoofdelijke veroordeling van gedaagden sub 1, 2 en 3 tot betaling van dezelfde bedragen als de WUB aan Robein als preferente crediteur voor de datum waarop de rechtbank deze veroordeling uitspreekt zou hebben uitgekeerd en de bedragen die de WUB na de datum van deze veroordeling zou uitkeren, indien de vordering van Robein op de juiste wijze en zonder beroepsfouten zou zijn ingediend ter verificatie, telkens vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop uitbetaling door de WUB in het verleden en in de toekomst zou hebben plaatsgevonden en de koerswijzigingsschade die verschuldigd is op grond van artikel 6:125, althans tot betaling van zodanige bedragen als de rechtbank na afweging van de goede en kwade kansen ten aanzien van wat zich zonder beroepsfout zou hebben voorgedaan in goede justitie zal oordelen op basis van een nadere bewijsinstructie ten aanzien van de causaliteit en/of schade; en
een hoofdelijke veroordeling van gedaagde sub 5 (tezamen met gedaagden sub 1, 2 en 3) tot betaling van het bedrag waarvoor gedaagde sub 1 – d.w.z. de vennootschap van waaruit het samenwerkingsverband de advocatenpraktijk beoefent – aansprakelijk is jegens Robein maar waarvoor gedaagde sub 1 als gevolg van de onderverzekering geen verhaal zal blijken te bieden.
en in alle gevallen een hoofdelijke veroordeling van gedaagden sub 1 tot en met 5 in de kosten van dit geding alsmede het nasalaris.
3.2. Aan deze aldus bij repliek gewijzigde vorderingen legt Robein, samengevat, de volgende stellingen ten grondslag. [C] heeft een beroepsfout gemaakt door zonder voldoende kennis van het IJslandse insolventierecht de vordering van Robein op een onjuiste wijze ter verificatie in te dienen bij de WUB, waardoor de vordering van Robein is aangemerkt als een concurrente in plaats van als een preferente vordering. Inmiddels is aan preferente crediteuren 50% van hun vorderingen uitgekeerd en zal uiteindelijk waarschijnlijk 100% van hun vorderingen worden terugbetaald. Van de concurrente vorderingen zal daarentegen naar verwachting slechts een gering percentage van ongeveer 3% van de nominale waarde worden vergoed. Robein lijdt hierdoor een miljoenenschade en heeft ook kosten moeten maken om in het kader van haar schadebeperkingsplicht te trachten de gevolgen van deze fout van [C] ongedaan te maken. Ook heeft [C] een beroepsfout gemaakt door bij de indiening bij de WUB ten onrechte geen aanspraak te maken op een rentevergoeding, waardoor deze rentevergoeding wordt misgelopen. [A] heeft een beroepsfout gemaakt door als verantwoordelijk advocaat onvoldoende toezicht te houden op [C] en de beroepsfouten van [C] niet te voorkomen. [A & B] is voor de voornoemde beroepsfouten van [C] en [A] als opdrachtnemer jegens Robein aansprakelijk. Daarnaast heeft [A & B] verzuimd om een verzekering voor beroepsaansprakelijkheid af te sluiten die dekking bood voor de volledige vordering van Robein van omstreeks € 10.000.000. Ook dit levert een toerekenbare tekortkoming op van [A & B]. [A & B] is aansprakelijk voor de schade ten gevolge van voornoemde toerekenbare tekortkomingen. [A] en [C] zijn uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk jegens Robein voor hun beroepsfouten. Daarnaast zijn zij als advocaat uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk wegens het niet zorgdragen voor een toereikende verzekering voor beroepsaansprakelijkheid. [A] wordt bovendien nog aansprakelijk gehouden op grond van onrechtmatige daad omdat hij als bestuurder van [A & B] en als deelnemer aan dat samenwerkingsverband niet voor voldoende verzekeringsdekking heeft zorggedragen. Op laatstgenoemde grond is ook [E] jegens Robein aansprakelijk, nu hij bij Robein (ten onrechte) de indruk heeft gewekt ook deelnemer aan het samenwerkingsverband van [A & B] te zijn, aldus Robein.
3.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat Robein een overeenkomst heeft gesloten met [A & B], waarbij beoogd werd dat [A] en zijn medewerker [C] de opgedragen werkzaamheden als advocaten zouden verrichten.