ECLI:NL:RBDHA:2014:13077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
C-09-475624 - KG ZA 14-1243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opschorting tenuitvoerlegging gevangenisstraf in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en onderging deze straf in een penitentiaire inrichting. Na een operatie voor een acute blindedarmontsteking op 16 oktober 2014, vorderde hij opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf, dan wel overplaatsing naar het Academisch Medisch Centrum voor medische behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat uit de verklaringen van de behandelende artsen bleek dat er geen acute levensbedreigende situatie meer bestond. De rechtbank oordeelde dat de medische zorg in de penitentiaire inrichting voldoende was en dat er geen noodzaak was voor opschorting van de gevangenisstraf of overplaatsing naar een ziekenhuis. De rechtbank benadrukte dat de vorderingen onvoldoende waren onderbouwd en dat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.424,--. De voorzieningenrechter heeft het vonnis openbaar uitgesproken en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/475624 / KG ZA 14-1243
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2014
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. G.G.J. Knoops te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.

1.Het procesverloop

Op 20 oktober 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de - tegen de Staat gerichte - vordering in kort geding van [eiser]. Diezelfde dag nog is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 20 oktober 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij - onherroepelijke - uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Vanaf 3 september 2014 ondergaat [eiser] de tenuitvoerlegging van die straf in de penitentiaire inrichting te [plaatsnaam] (hierna 'de PI').
2.2.
Op 16 oktober 2014 is [eiser] overgebracht naar het Zuiderzeeziekenhuis in [plaatsnaam] in verband met een acute blindedarmontsteking. Diezelfde dag nog heeft hij daar een operatie ondergaan.
2.3.
Op 17 oktober 2014 is [eiser] weer ontslagen uit het ziekenhuis, waarna hij is teruggebracht naar de PI.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
primair
I. de Staat te bevelen de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf onmiddellijk op te schorten voor de duur van zes maanden;
subsidiair
II. de Staat te bevelen [eiser] direct over te plaatsten naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam ('AMC') voor nadere onderzoeken en een adequate medische behandeling door zijn eigen specialisten, waaronder professor dr. Y. Pinto en dr. S.J.L. Brada;
III. de Staat te bevelen er voor zorg te dragen dat [eiser] (i) wekelijks naar het Slaap Waak Centrum wordt overgebracht voor de behandeling van zijn apneu door dr. H.L. Hamburger en (ii) onder begeleiding van het Slotervaartziekenhuis een behandeling kan ondergaan in verband met zijn obesitas, teneinde af te vallen met het oog op de behandeling van zijn apneu;
meer subsidiair
IV. een andere voorziening te treffen die recht doet aan het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden ('EVRM');
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
In maart 2014 heeft [eiser] in Frankrijk een operatie ondergaan. Daarbij zijn - bij het ontwaken uit de narcose - ernstige complicaties opgetreden, waaronder een grote longembolie. Tot op de dag van vandaag ondervindt [eiser] daarvan hinder. Hij is nog steeds onder behandeling van prof. dr. Pinto, cardioloog, en dr. Brada, internist-hematoloog. Daarnaast heeft [eiser] slaapproblemen (apneu), wat kan leiden tot hypertensie en hart- en vaatziekten. Met het oog hierop moet aandacht worden besteed aan zijn overgewicht. In verband met de apneu is [eiser] onder behandeling van dr. Hamburger, neuroloog. De PI beschikt niet over de (noodzakelijke) voorzieningen voor een effectieve behandeling van de medische problemen van [eiser]. Voorts is [eiser] na de operatie op 16 oktober 2014 te snel uit het ziekenhuis ontslagen en teruggebracht naar de PI, gezien de complicaties die na de operatie in maart 2014 zijn opgetreden. Daardoor is - volgens de behandelend specialisten - een medisch onverantwoorde en levensbedreigende situatie ontstaan. Gelet op de gezondheidsproblemen van [eiser] handelt de Staat - mede bezien in licht van artikel 3 EVRM - onrechtmatig door de gevangenisstraf onverkort ten uitvoer te leggen.
3.3.
De Staat heeft de vorderingen van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat een kort geding een zelfstandige en bijzondere rechtsgang voor de burgerlijke rechter betreft, strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening in spoedeisende zaken.
4.2.
In het licht van het voorgaande heeft [eiser] op de zitting aangegeven dat het aanhangig maken van de onderhavige procedure is gelegen in de acute levensbedreigende situatie die is ontstaan doordat hij na de blindedarmoperatie (veel) te snel is teruggebracht naar de PI. Gelet op de problemen die ontstonden na de operatie in maart 2014, moest ernstig rekening worden gehouden met een hernieuwde trombose en longembolie, terwijl onmiddellijke toediening van forse antistollingsmedicatie een nabloeding tot gevolg zou kunnen hebben. In verband hiermee had [eiser] na de operatie nog minimaal 48 uur in het ziekenhuis moeten blijven, opdat een en ander goed in de gaten zou (kunnen) worden gehouden. Van de zijde van [eiser] is uitdrukkelijk aangegeven dat in de onderhavige procedure niet aan de orde is de vraag of hij 'detentieongeschikt' is. De daarop betrekking hebbende stellingen, verklaringen en (delen van de) in het geding gebrachte rapportages - waarbij in het bijzonder wordt gewezen op (het grootste deel van) de verklaring van dr. Brada op de zitting en de rapporten van dr. Hamburger en psychiater J.M.J.F. Offermans -zullen bij de beoordeling van de onderhavige vordering dan ook verder buiten beschouwing worden gelaten. Daar komt bij dat aan de verklaring(en) van dr. Brada slechts beperkte waarde kan worden toegekend. Hij heeft [eiser] niet onderzocht en baseert zich in feite enkel op telefonisch verkregen verklaringen van [eiser] zelf; van het - door de PI opgestelde - medisch dossier van [eiser] heeft hij geen kennisgenomen.
4.3.
Allereerst rijst de vraag of het - in de visie van [eiser] - te snelle ontslag uit het ziekenhuis kan worden toegerekend aan de Staat. Immers, aangenomen moet worden dat het moment van ontslag wordt bepaald door het ziekenhuis. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, kan het antwoord op die vraag echter in het midden blijven. Overigens is niet voldoende gemotiveerd bestreden dat het verstandiger zou zijn geweest als [eiser] niet al één dag na de operatie naar de PI zou zijn teruggebracht.
4.4.
De volgens prof. dr. Pinto en dr. Brada in acht te nemen cruciale termijn van (minimaal) 48 uur na de blindedarmoperatie is inmiddels (ruimschoots) verstreken. Tot op heden hebben de - gevreesde complicaties - zich (gelukkig) niet voorgedaan. In zijn e-mailbericht van zondag 19 oktober 2014 (prod. 9 van [eiser]) geeft prof. dr. Pinto aan dat [eiser] na de operatie is ingesteld op medicatie tegen bloedstolling, alsmede dat - nu de periode van 48 uur (na de operatie) is verstreken - er wat hem betreft geen reden meer is om hem alsnog ergens op te nemen om te monitoren. Daarnaast heeft dr. Brada op de zitting verklaard dat de situatie ten aanzien van [eiser] op zondagavond 19 oktober 2014 onder controle was en dat de acute dreigende situatie op dat moment niet meer aan de orde was. Op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat op dit moment (nog) sprake is van een acute, levensbedreigende, situatie.
4.5.
Voorts is van belang dat de Staat onweersproken heeft aangevoerd dat de PI - zulks naar aanleiding van de opmerking van prof. dr. Pinto in zijn e-mailbericht van 19 oktober 2014 dat er binnen de PI steeds fragmentarisch zorg wordt geboden - heeft besloten dat de (medische) zorg ten behoeve van [eiser] als volgt zal worden georganiseerd:
• [eiser] krijgt enkel te maken met de huisarts van de PI en één of twee verpleegkundigen;
• van de zijde van het AMC zal één contactpersoon (loket) worden aangewezen, met wie (waarmee) overleg kan plaatsvinden op de momenten dat specialistische zorg is vereist; in voorkomende gevallen zal het vervoer van [eiser] naar het AMC door de PI worden geregeld;
• [eiser] kan voor periodieke controles ter zake van zijn slaapprobleem naar het slaapcentrum.
In aanvulling daarop heeft de Staat nog toegezegd dat de PI haar medewerking zal verlenen aan iedere noodzakelijke medische zorg, ook indien [eiser] daarvoor een van zijn specialisten zal moeten bezoeken, alsmede dat zij dan het vervoer zal faciliteren.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de PI een en ander niet zal nakomen. Relevante feiten en/of omstandigheden die daarop zouden kunnen wijzen zijn gesteld noch gebleken.
4.6.
Uitgaande van het vorenstaande bestaat er geen noodzaak voor (tijdelijke) opschorting van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, noch voor overplaatsing van [eiser] naar het AMC voor nadere medische onderzoeken.
4.7.
Daar komt bij dat - op grond van hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen - ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] geen belang (meer) heeft bij zijn vordering betreffende het bezoek aan het Slaap Waak Centrum. Tot slot ziet de voorzieningenrechter - met de Staat - geen aanleiding voor begeleiding van [eiser] door een obesitaspoli. De noodzaak daartoe is in ieder geval onvoldoende onderbouwd. Niet valt in te zien waarom [eiser] niet binnen de PI verder zou kunnen afvallen. Overigens heeft [eiser] ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij voormelde vorderingen.
4.8.
Uit het bovenstaande vloeit tevens voort dat geen sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM. De slotsom is daarom dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.9.
[eiser] zal - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.
jvl