ECLI:NL:RBDHA:2014:13077
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot opschorting tenuitvoerlegging gevangenisstraf in kort geding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en onderging deze straf in een penitentiaire inrichting. Na een operatie voor een acute blindedarmontsteking op 16 oktober 2014, vorderde hij opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf, dan wel overplaatsing naar het Academisch Medisch Centrum voor medische behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat uit de verklaringen van de behandelende artsen bleek dat er geen acute levensbedreigende situatie meer bestond. De rechtbank oordeelde dat de medische zorg in de penitentiaire inrichting voldoende was en dat er geen noodzaak was voor opschorting van de gevangenisstraf of overplaatsing naar een ziekenhuis. De rechtbank benadrukte dat de vorderingen onvoldoende waren onderbouwd en dat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.424,--. De voorzieningenrechter heeft het vonnis openbaar uitgesproken en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.