In deze zaak heeft de buitenlandse vennootschap NEW EUROPE PROPERTY (BVI) LIMITED een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van de besloten vennootschap CENTRAL EASTERN EUROPEAN REAL ESTATE SHAREHOLDINGS B.V., statutair gevestigd te Delft. De verzoekster stelt dat zij een opeisbare vordering heeft van € 784.864,36 op verweerster, voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst. Verweerster betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, stellende dat het centrum van haar voornaamste belangen (COMI) zich in Roemenië bevindt, en voert een tegenvordering aan van € 1.000.000,- in verband met een aandelentransactie. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van artikel 3, eerste lid, van de EU Insolventieverordening, en concludeert dat het COMI in Nederland ligt, aangezien de vennootschap wordt bestuurd vanuit Nederland en bestuursbesluiten daar worden genomen.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het faillissementsverzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster geen misbruik van bevoegdheid maakt door het faillissement aan te vragen, ondanks het aanbod van een bankgarantie. De rechtbank heeft ook de vordering van verzoekster op verweerster beoordeeld en vastgesteld dat deze niet betwist wordt, maar dat verweerster zich beroept op verrekening met haar eigen vorderingen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de vorderingen van verweerster en dat er geen pluraliteit van schuldeisers is aangetoond.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, omdat niet is gebleken van feiten die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. De beschikking is gegeven door de meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2014.