ECLI:NL:RBDHA:2014:13672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
AMS 14/17095 en AMS 14/17096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en gebrek aan hoorplicht

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van deze aanvraag door verweerder onterecht was. De rechtbank constateert dat de combinatie van het niet bieden van een herstel-verzuimmogelijkheid en het afzien van een hoorzitting in bezwaar heeft geleid tot een onvolledige beoordeling van de aanvraag. Tijdens de zitting is gebleken dat het ondernemingsplan van eiser wel degelijk een concurrentieanalyse bevatte, hoewel deze in de vorm van een spinnendiagram was gepresenteerd. Verweerder had dit onvoldoende geacht en verlangde een cijfermatige onderbouwing. Eiser heeft ter zitting onbetwist verklaard dat zijn bedrijf met eigen vermogen is gefinancierd en dat er geen investeringen of aflossingsverplichtingen zijn. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder verlangde marktanalyse ontbrak, maar dat het ondernemingsplan substantieel genoeg was om in aanmerking te komen voor een hoorzitting. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om de aanvraag opnieuw voor te leggen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/17095 (beroep) en AWB 14/17096 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 3 november 2014 in de zaak tussen
[naam],geboren op [geboortedatum] 1982, van Turkse nationaliteit, eiser en verzoeker (eiser)
(gemachtigde: mr. H. Dogan),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 10 oktober 2012 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “arbeid als zelfstandige voor [bedrijf]” afgewezen. Tevens heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Eiser heeft op 20 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft bij besluit van 16 juli 2014 (het bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen op 21 juli 2014 onderhavig beroep ingesteld. Bij brief van diezelfde datum heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser volgens verweerder niet heeft aangetoond dat met zijn bedrijf een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Omdat eiser niet alle door verweerder gevraagde stukken heeft overgelegd, heeft verweerder eisers aanvraag niet voor advies voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken.
2.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een herstel-verzuimbrief had moeten krijgen aangaande de ontbrekende stukken. Voorts heeft eiser gesteld dat het afschaffen van de herstel-verzuimmogelijkheid in strijd is met de zogenaamde standstill-bepalingen van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol en artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80.
2.2
Uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb volgt dat de aanvrager herstel-verzuim wordt geboden indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. In het onderhavige geval is hiervan geen sprake. Verweerder heeft de aanvraag van eiser immers in behandeling genomen en inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat het niet bieden van een herstel-verzuimmogelijkheid ten aanzien van de bij de aanvraag over te leggen stukken, daarom niet in strijd is met het nationale recht. Voor het oordeel dat het afschaffen van de herstel-verzuimmogelijkheid in strijd is met de standstill-bepalingen bestaat evenmin aanleiding. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2909). De beroepsgrond faalt.
3.1
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord, temeer nu hem geen herstel-verzuimmogelijkheid is geboden.
3.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor horen geen aanleiding bestond, omdat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en naar zijn mening redelijkerwijs geen twijfel bestaat over de juistheid van die conclusie. Voor verweerder is van belang dat het door eiser overgelegde ondernemingsplan erg summier van opzet is en daarbij een markt- en concurrentenanalyse en een investerings- en financieringsbegroting ontbreken.
3.3
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval de combinatie van het niet langer bieden van een herstel-verzuimmogelijkheid én het afzien van horen in bezwaar ertoe heeft geleid dat eerst ter zitting in beroep nadere informatie, van belang voor de beoordeling van het geschil, naar voren is gekomen. Aldaar is gebleken dat, anders dan verweerder in de beslissing op bezwaar heeft gesteld, het ondernemingsplan wel een concurrentieanalyse bevat, zij het dat dit grafisch is gebeurd in de vorm van een “spinnendiagram”. Verweerder heeft evenwel naar voren gebracht dit spinnendiagram onvoldoende te vinden en wenst een cijfermatige onderbouwing ervan. Tevens heeft eiser ter zitting onbetwist gesteld geen investeringen te hebben gedaan en geen aflossingsverplichtingen te hebben omdat het bedrijf met eigen vermogen is gefinancierd. Dit betekent dat feitelijk enkel de door verweerder verlangde marktanalyse geheel ontbreekt. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake lijkt te zijn van een ondernemingsplan van enige substantie, althans het bestaat uit 63 pagina’s en is opgemaakt door een administratiekantoor (S&H Administraties), hadden deze kwesties bij uitstek bij een hoorzitting aan de orde kunnen komen. Bovendien is het ondernemingsplan niet het enige dat door eiser is overgelegd. Het dossier bevat tevens facturen, bankafschriften, jaarrekeningen, aangiftes inkomsten- en omzetbelasting van[bedrijf].
3.4
Uitgangspunt in bezwaar is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is alleen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. In dit geval kon, gelet op het voorgaande, niet worden geconcludeerd dat aanstonds bleek dat de bezwaren van eiser ongegrond waren en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie. De beroepsgrond slaagt daarom.
4. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen grond voor finale geschilbeslechting, omdat zij de deskundigheid niet heeft om een dergelijke aanvraag te beoordelen. Deze expertise is bij uitstek aanwezig bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, voorheen het Agentschap NL, aan welke dienst verweerder eisers aanvraag dient voor te leggen alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen.
5. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden, voor zover gehandhaafd, geen bespreking meer.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 14/17095,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 14/17096,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 330,-- (zegge: driehonderddertig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.461,-- (zegge: veertienhonderdéénenzestig euro) te betalen aan gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G. Leenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: GL
Coll.: FZ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.