Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Vonnis van 26 november 2014
mr. J.A.M. REUSER, als curator in het faillissement van Art of the Future BV,
ART OF GREENHOUSE PROJECTS BV,
[A],
De procedure
- de dagvaarding van 20 augustus 2013 tegen de eerste rolzitting van 11 september 2013;
- de akte van 11 september 2013 met de producties E1 t/m E46 van de curator;
- de conclusie van antwoord van 20 november 2013, met de producties G1 t/m G5 van gedaagden;
- het comparitievonnis van 11 december 2013 en de beschikking met datumbepaling van 9 april 2014 van de rechtbank;
- de op 29 april 2014 ter civiele griffie ontvangen akte met de producties E47 t/m E61 van de curator;
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van partijen van 15 mei 2014, met de daaraan gehechte productie E62 van de curator;
- de faxbrief van mr. Reuser van 4 juni 2013;
- de faxbrief van mr. Ten Berge van 12 juni 2014;
- de faxbrief van mr. Reuser van 16 juni 2014;
- de faxbrief namens mr. Ten Berge van 18 juni 2014.
De vaststaande feiten
uitgezakt(en daarmee feitelijk ingebracht) in de dochtervennootschap Art of the Future BV. De overige activa (vooral onroerend goed en materieel) en passiva (vooral hypotheekschuld en algemene kosten) van de vroegere eenmanszaak van [A] bleven achter in de daarna feitelijk als houdstermaatschappij functionerende moedervennootschap Art of Greenhouse Projects BV.
eind mei 2013haar eigen faillissement had aangevraagd.
De vorderingen en de geschilpunten
eiser, de gefailleerde vennootschap Art of the Future BV als
AFen gedaagde 1 Art of Greenhouse Projects BV als
Greenhouseheeft aangeduid.
Gedaagden, hoofdelijk, aldus dat door betaling door de één de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten dezer procedure, waaronder de kosten van de advocaat van eiser en de beslagkosten, alsmede in de nakosten, forfaitair vast te stellen op een bedrag van € 131,00 aan nakosten advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan verdere nakosten advocaat en de kosten van de deurwaarder ter betekening van het te dezer zake te wijzen vonnis, in het geval gedaagden nalatig zouden blijven om binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan het vonnis te voldoen, het totale kostenbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te berekenen vanaf de datum gelegen veertien dagen na de datum van aanschrijving tot de dag der algehele voldoening toe.
De beoordeling
volstortingsplichtvan het geplaatste aandelenkapitaal is voldaan, en dat ten tweede de
inbrengtransactieen/of de
uitzakconstructievan de eenmanszaak in de BV-structuur in 2010 in meerdere opzichten niet deugde(n) waardoor Art of the Future BV van begin af aan geen reële kans van slagen had en vanaf 2010 al voorzienbaar structureel verliesgevend was met als gevolg onrechtmatige benadeling van externe crediteuren.
kerngeschilpuntvolstortingsplichtbeslist de rechtbank zoals hierna volgt. Gedaagden hebben als gemotiveerd verweer gevoerd in de paragrafen 10 en 26 t/m 29 op de bladzijden 11 en 12 van hun conclusie van antwoord en voorts ter zitting van 15 mei 2014 dat er anders dan de curator meent geen sprake is geweest van een verboden
kasrondje.Volgens het gemotiveerde betoog van gedaagden hebben zij in 2010 aan de volstortingsplicht van € 18.000,- voldaan doordat op 25 augustus 2010 door Vlotzicht Bouw BV (een vennootschap van de vader van [A]) op de nieuw geopende bankrekening van Art of the Future BV (in oprichting) € 18.000,- is betaald met als betalingskenmerk
storting aandelenkapitaal, zoals ook blijkt uit de producties E6 en E7. Diezelfde € 18.000,- is acht dagen daarna op 2 september 2008 (zie productie E8) weliswaar weer teruggestort aan Vlotzicht Bouw BV, maar van 2 september 2010 t/m 31 december 2010 is er in de administratie van en het rekening-courantsaldo tussen beide BV’s vervolgens sprake geweest van een rentedragende lening van € 18.000,- van de dochtervennootschap aan de moedervennootschap. Die rentedragende lening van € 18.000,- is vervolgens met verschuldigde rente op 31 december 2010 op advies van de accountant [accountant] door de moedervennootschap Art of Greenhouse Projects BV in rekening-courant afbetaald aan de dochtervennootschap Art of the Future BV, waartoe de moedervennootschap in staat was omdat [A] uit privé spaargeld een bedrag van in totaal € 31.764,- (waarvan € 18.000,- bestemd voor opnieuw volstorting van het geplaatste aandelenkapitaal van de dochtervennootschap Art of the Future BV) heeft betaald aan de moedervennootschap Art of Greenhouse Projects BV zoals ook blijkt uit productie E23, aldus samengevat dat gemotiveerde verweer van gedaagden.
€ 18.000,- van het geplaatste aandelenkapitaal van Art of the Future BV hebben voldaan en dat dit bedrag van € 18.000,- dus vanaf 26 september 2010 ook daadwerkelijk ter beschikking heeft gestaan van Art of the Future BV. Daardoor is van een ongeoorloofd kasrondje geen sprake geweest. Hoewel de schriftelijke vastlegging van deze volstortingsplicht in de periode van 26 augustus 2010 t/m 31 augustus 2010 zoals de curator terecht betoogt niet optimaal is geweest, is die enkele omstandigheid onvoldoende om het door de curator beoogde vergaande rechtsgevolg van aansprakelijkheid voor het gehele faillissementstekort wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur te kunnen dragen. Dit geldt temeer nu uit de onvoldoende weersproken feitelijke stellingen van gedaagde voldoende kan worden afgeleid dat de hiervoor in rov. 4.4 vermelde tijdelijke omzetting in een geldlening onder zakelijke en marktconforme voorwaarden heeft plaatsgevonden. Dit eerste hoofdargument van de curator voor zijn primaire vorderingen moet dus naar het oordeel van de rechtbank falen. Bij deze feitelijke stand van zaken kan en zal buiten beoordeling blijven het debat van partijen over kort gezegd het overgangsrecht van artikel 2:180 BW (oud) in dit verband en de gevolgen daarvan voor de ingestelde primaire vorderingen.
kerngeschilpuntinbrengtransactiebeslist de rechtbank zoals hierna volgt. Op voorhand is in algemene zin verdedigbaar en denkbaar dat de omzetting van een verliesgevende eenmanszaak in een BV-structuur waarbij alle verliesgevende bedrijfsactiviteiten en de daarmee samenhangende activa en passiva in de naderhand gefailleerde dochter-BV worden ondergebracht maar alle winstgevende activiteiten en de daarmee samenhangende activa en passiva in de moeder-BV worden ondergebracht, kennelijk onbehoorlijk bestuur van de naderhand gefailleerde dochter-BV in de zin van art. 2:248 BW oplevert en/of een onrechtmatige daad. Dit geldt met name in die gevallen waarbij door een dergelijke constructie samengevat de moeder-BV en/of de achterliggende DGA (art. 2.11 BW) in relevante mate blijkt en/of blijken te zijn verrijkt maar de onbetaald gelaten crediteuren van de gefailleerde dochter-BV in relevante mate onrechtmatig blijken te zijn benadeeld, zulks omdat de dochter-BV door zo’n (ernstig) verwijtbare constructie van begin af aan of gaandeweg niet levensvatbaar was en tot faillissement gedoemd was. In zoverre heeft de curator naar het oordeel van de rechtbank de rechtmatigheid van de
inbrengtransactievan 26 augustus 2010 en van de u
itzakconstructievan september 2010 t/m december 2010 bij de omzetting van de eenmanszaak in de BV-structuur van [A] terecht kritisch onderzocht. De rechtbank kan echter de conclusie van de curator niet delen dat aldus sprake is geweest van de dochter-BV Art of the Future BV als in de woorden van de curator
een doodgeboren kindje.Daartoe is het volgende redengevend.
uitgezaktof
doorgezakt(en daarmee feitelijk naderhand is
ingebracht) in de dochtervennootschap en werkmaatschappij Art of the Future BV. Aan de hand daarvan heeft de rechtbank dan ook de hiervoor in de rovv. 2.3 t/m 2.5 vermelde en daartoe meest relevante feiten vastgesteld. Van de door de curator bij dagvaarding gestelde en gehekelde onrechtmatige en/of paulianeuze
inbrengconstructieper 26 augustus 2010 en/of per 1 januari 2010 is dan ook feitelijk naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Ook op deze door de curator gestelde maar feitelijk onjuiste grond kunnen de primaire vorderingen van de curator dus niet worden toegewezen.
uitzakconstructievan september 2010 t/m december 2010 van een deel van de activa en passiva (zie nader rovv. 2.4 en 2.5) onrechtmatig en/of paulianeus was en aldus moet leiden tot de conclusie van kennelijk onbehoorlijk bestuur van de naderhand gefailleerde dochtervennootschap Art of the Future BV door gedaagden. Gedaagden hadden bij conclusie van antwoord en ter zitting voordien al uiteengezet dat naar hun mening feitelijk ook geen sprake was kennelijk onbehoorlijk bestuur in die zin dat geen redelijk denkend en handelend (indirect) bestuurder objectief gezien voor een dergelijke uitzakconstructie zou hebben gekozen, omdat een dergelijke uitzakconstructie in een BV-structuur als deze in de praktijk nu juist zeer gebruikelijk is en bovendien in dit concrete geval ook niet van begin af aan of gaandeweg onontkoombaar tot een faillissement van de dochtervennootschap Art of the Future BV moest leiden. Dat laatste vindt volgens gedaagden bevestiging in hun stellingen dat de jaren 2010, 2011 en 2012 voor Art of the Future BV weliswaar verliesgevend zijn geweest, maar dat die verliezen en daarop gevolgde eigen aanvraag van het faillissement eind mei 2013 hoofdzakelijk zijn veroorzaakt door de economische recessie, door de aanzienlijke bedrijfskosten wegens de vier langdurig zieke en/of gedemotiveerde personeelsleden en als slotstuk het medio mei 2013 niet doorgaan van de twee geplande grote projecten in Rockanje (zie rov. 4.3). Van eind augustus 2010 tot medio mei 2013 was er volgens gedaagden daarentegen nog volop werk met een gevulde orderportefeuille en waren er voldoende overlevingskansen voor Art of the Future BV dat dan ook daadwerkelijk ondanks de economische recessie in die ruim drie zware jaren de meeste van haar crediteuren kon blijven betalen, waarbij Art of Greenhouse Projects BV en [A] zich bovendien niet op enigerlei wijze hebben verrijkt ten koste van externe crediteuren van Art of the Future BV, aldus gedaagden. De curator heeft dit feitelijk verweer van gedaagden met betrekking tot deze volgens gedaagden gebruikelijke en geoorloofde
uitzakconstructieen de drie werkelijke hoofdoorzaken van het faillissement naar het oordeel van de rechtbank daarna ter zitting onvoldoende concreet weersproken. Ook aldus bezien moeten de primaire vorderingen van de curator tegen gedaagden worden afgewezen.
inbrengtransactie, of beter de naderhand uitgevoerde
uitzakconstructie,nog betoogd dat het in artikel 2:247 BW neergelegde vereiste van schriftelijkheid door gedaagden is geschonden, hetgeen in de visie van de curator ook moet leiden tot hoofdelijke aansprakelijkheid van beide gedaagden voor het gehele faillissementstekort op de voet van de wetsartikelen 2:248 BW en 2:11 BW. Ook dit betoog van de curator moet naar het oordeel van de rechtbank falen. Ten eerste moet de rechtbank daartoe met gedaagden concluderen dat de belangrijkste overeenkomsten tussen dochtervennootschap en moedervennootschap in dit geval door [A] wel degelijk schriftelijk zijn vastgelegd: dat zijn immers de managementovereenkomst (productie E12) en de huurovereenkomst van de bedrijfsunits en de bedrijfsmiddelen (productie E13), zie ook rov. 2.5. Ten tweede moet de rechtbank daartoe met gedaagden concluderen dat zonder nadere toelichting van de curator, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de enkele omstandigheid dat voor het overige de in rov. 2.4 kort weergegeven uitzakconstructie van handelsdebiteuren, klantenbestand en orderportefeuille enerzijds en handelscrediteuren en personeelskosten anderzijds van moedervennootschap in dochtervennootschap in 2010 niet vlekkeloos en/of niet optimaal transparant schriftelijk is vastgelegd, gelet op de relatief geringe sanctie van vernietigbaarheid van die specifieke rechtshandelingen in 2010 (art. 2:247 lid 1 BW) kan leiden tot de relatief ingrijpende sanctie van aansprakelijkheid van gedaagden voor het gehele faillissementstekort per 4 juni 2013 (art. 2:248 BW). Voorts en ten derde heeft de advocaat van gedaagden ter zitting daartoe terecht aangestipt en is door de curator vervolgens niet bestreden dat de onderhavige uitzakconstructie tussen moeder-BV en dochter-BV in de ondernemerspraktijk zeer gebruikelijk is en dus met andere woorden (onder de bedongen voorwaarden) tot de gewone bedrijfsuitoefening van beide vennootschappen behoort, zoals door de wetgever bedoeld en uitgesloten van de sanctie van vernietigbaarheid in art. 2:247 lid 2 BW. Ook aldus bezien moeten de primaire vorderingen van de curator tegen gedaagden naar het oordeel van de rechtbank worden afgewezen.
inbrengtransactieen/of
uitzakcontructie) ten grondslag gelegd zijn stelling dat het bankkrediet van € 100.000,- van de eenmanszaak bij Rabobank Westland UA geheel ten laste van dochtervennootschap Art of the Future is gekomen zonder wezenlijke tegenprestatie van moedervennootschap Art of Greenhouse Projects BV en/of van haar DGA [A]. Gedaagden hebben naar het oordeel van de rechtbank echter terecht het verweer gevoerd dat ook deze stelling van de curator feitelijk onjuist is. De curator verliest bij dit betoog immers uit het oog dat de financierende bank, zoals in de ondernemerspraktijk meestal gebruikelijk, haar eigen risico’s ook in dit geval met de gebruikelijke bankzekerheden uiteindelijk praktisch goed en geheel blijkt te hebben afgedekt en dus al haar vorderingen op [A], Art of Greenhouse Projects BV en Art of the Future BV wegens de verstrekte bankfinancieringen feitelijk geheel zal kunnen verhalen zonder dat dit in de omstandigheden van dit geval ten koste zal gaan van de verhaalsmogelijkheden van de curator voor de overige externe crediteuren in het faillissement van Art of the Future BV. Voor dit oordeel stelt de rechtbank hierna in rov. 4.11 de volgende feiten vast over de separate positie van de Rabobank Westland UA in dit faillissement, die nadere feiten als zijnde enerzijds door gedaagden gemotiveerd gesteld en anderzijds door de curator wederom onvoldoende bestreden.
althans€ 12.950,- exclusief BTW voor de aan de boedel onrechtmatig onttrokken waarde van die bedrijfsauto. Gedaagden hebben daartegen ingebracht dat niet paulianeus of onrechtmatig is gehandeld omdat op 1 mei 2013 nog geen sprake was van een aan te vragen faillissement en dat op een eventuele schadevergoeding in ieder geval in mindering moet worden gebracht de inruilwaarde van de versleten bestelbus van Art of Greenhouse Projects BV van € 6.000,-. De curator heeft op deze twee verweren ter zitting daarna niet meer inhoudelijk gereageerd.
€ 6.950,-exclusief BTW, zoals gevorderd echter uitsluitend ten laste van Art of Greenhouse Projects BV en vermeerderd met de wettelijke rente over deze € 6.950,- met ingang van 20 augustus 2013, de dag van dagvaarding. Over de gevorderde schadevergoeding is geen BTW verschuldigd en het bedrag van € 6.950,- strookt voorts met het bedrag dat na aftrek van BTW door de betaling op 20 mei 2013 uit het vermogen van de op 4 juni 2013 gefailleerde vennootschap Art of the Future BV is gevloeid voor haar aankoop van deze tweedehands bestelbus.
€ 20.536,-, zoals gevorderd echter uitsluitend ten laste van Art of Greenhouse Projects BV en vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 7 augustus 2013. Die ingangsdatum van de wettelijke rente is door gedaagden onweersproken gelaten en volgt voorts voldoende uit de inhoud van paragraaf 5 van de brief van de curator van 24 juli 2013 aan beide gedaagden (productie E36). Bij toewijzing van de subsidiaire deelvordering 2.11. heeft de curator bij deze beslissing over deelvordering 2.12. onvoldoende zelfstandig belang, zodat de rechtbank die deelvordering 2.11. zal afwijzen.
De beslissingen
€ 6.950,-voor de onrechtmatig aan de boedel van Art of the Future BV onttrokken bedrijfsauto met kenteken [kenteken], dat schadebedrag vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 20 augustus 2013;
€ 20.536,-, dat bedrag vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 7 augustus 2013;