ECLI:NL:RBDHA:2014:14505
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige overheidsdaad en ontvankelijkheid in kort geding betreffende lijfsdwang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans gedetineerd, vorderde de executie van de lijfsdwang op te heffen of te schorsen. Eiser was eerder door het Hof van Beroep te Antwerpen veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één voorwaardelijk, en had een verbeurdverklaring van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 241.068,75. De tenuitvoerlegging van deze confiscatiebeslissing was overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Eiser stelde dat hij niet in staat was om aan de ontnemingsmaatregel te voldoen, aangezien hij slechts een Wajong-uitkering ontving die recentelijk was ingetrokken door zijn detentie. Hij voerde aan dat de continuering van de lijfsdwang in strijd was met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat het CJIB zijn betalingsregelingen ten onrechte had afgewezen.
De Staat voerde verweer en stelde dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat er een andere rechtsgang beschikbaar was op basis van artikel 577c lid 7 van het Wetboek van Strafvordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat hij de rechtsgang van artikel 577c lid 7 Sv had kunnen afwachten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de advocaat van eiser niet had aangetoond dat er een formeel verzoek was ingediend en dat de behandeling van een verzoek op korte termijn zou kunnen plaatsvinden. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de Staat waren begroot op € 1.424,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat.