Overwegingen
1. Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedata] en de Oekraïnse nationaliteit te bezitten. Eiser 2 is de kleinzoon van eiser 1 en eiseres. Op 24 juli 2014 hebben zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de aanvragen afgewezen en daarbij tevens bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daarnaast wordt aan eisers geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
3. Eisers hebben aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag gelegd. De oorlogssituatie in het oostelijk deel van Oekraïne is voor eisers de directe aanleiding geweest om asiel in Nederland aan te vragen. Eisers beroepen zich op de verslechterde algemene veiligheidssituatie in Oekraïne, meer in het bijzondere op de situatie in de Donbasregio in het oosten van de Oekraïne, en menen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als personen die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming van de raad van de Europese Unie (de Definitierichtlijn). Verder heeft eiseres gesteld dat zij als verpleegkundige vreest te worden opgeroepen voor militaire dienst. Eisers stellen verder dat er geen reëel verblijfsalternatief elders in Oekraïne is, omdat zij etnische Russen zijn en Russisch spreken.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eisers niet voor toelating in aanmerking komen en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven. Verweerder stelt dat in Oekraïne geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. Hoewel de situatie in Oost-Oekraïne zorgelijk is te noemen, blijkt uit de door eisers overgelegde stukken en foto’s niet dat sprake is van een uitzonderlijke slechte veiligheidssituatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van de Definitierichtlijn kan voor een subsidiaire beschermingsstatus, voor zover hier van belang, in aanmerking komen een onderdaan van een derde land ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van deze richtlijn.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
De vreemdeling die aanspraak heeft op subsidiaire bescherming als hiervoor bedoeld, komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw 2000.
6. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in Oekraïne, in het bijzonder de Donbasregio, geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn en dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers bij terugkeer naar Oekraïne een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat er in Oekraïne, in het bijzonder de Donbasregio, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn verwezen naar een artikel uit de Volkskrant van 12 augustus 2014, een bericht van United Nations Human Rights van 26 september 2014 alsmede naar een artikel uit de Kyiv Post van 10 november 2014. Verder hebben zij foto’s overgelegd van de verwoestingen in hun stad van herkomst, Luhansk.
8. De voorzieningenrechter vat het beroep van eisers op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn op als een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000. In die bepaling is artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn sinds 1 juli 2010 geïmplementeerd.
9. Gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan de vreemdeling aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000 bescherming ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige mate van geweld dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land, of in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in Oekraïne en in het bijzondere de Donbasregio, geen uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn voordoet. Er is geen sprake van een zodanige mate van geweld dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Oekraïne enkel door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van geweld.
Ter zitting heeft verweerder ter toelichting op de bestreden besluiten nog aangevoerd dat de actuele situatie in Oekraïne regelmatig wordt gevolgd (‘monitoring’). Daarbij worden alle berichten over Oekraïne meegewogen. Verweerder vindt de situatie in Oost Oekraïne weliswaar zorgelijk, maar er kan nog niet worden gesproken van ‘extreme cases of violence‘ als bedoeld in de Definitierichtlijn. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2014, nr. 2001406720/1/V2.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers met de door hen ingebrachte stukken niet aannemelijk hebben gemaakt dat zich in Oekraïne, in het bijzonder de Donbasregio, een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c van de Definitierichtlijn voordoet. Uit de stukken blijkt dat in de Donbasregio sprake is van een gespannen en instabiele situatie, maar dat gegeven betekent niet dat daar sprake is van een uitzonderlijk slechte veiligheidssituatie in die zin dat eisers enkel door hun aanwezigheid aldaar een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. In dit verband heeft de voorzieningenrechter tevens acht geslagen op de verklaring van eisers dat hun dochter (de moeder van eiser 2) nog steeds in Luhansk verblijft. Niet is gebleken dat zij onoverkomelijke problemen ondervindt.
12. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij als verpleegkundige bij terugkeer naar de Oekraïne tot haar 60e kan worden opgeroepen voor militaire dienstplicht is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat zij bij terugkeer zal worden opgeroepen voor militaire dienstplicht. Eiseres heeft desgevraagd verklaard nimmer een oproep daartoe te hebben ontvangen.
13. Eisers stellen verder dat zij zich niet aan de problemen kunnen onttrekken door zich elders in Oekraïne te vestigen, aangezien zij Russisch spreken. Ook buiten hun woonplaats Luhansk lopen zij het risico in conflictsituaties met nationalisten te raken. Bovendien is er geen opvang geregeld voor ontheemden uit Oost-Oekraïne.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers zich aan de problemen kunnen onttrekken door naar een ander deel van Oekraïne te gaan. Uit het rapport van de UNHCR van juli 2014, International Protection Considerations Related to the Developments in Ukraine – Update 1 (pagina 2/3, onder 5), blijkt dat ontheemden uit het oostelijk deel van Oekraïne toegang kunnen verkrijgen tot de andere delen van Oekraïne, met uitzondering van de provincies Luhansk en Donetsk. De meeste ontheemden verblijven in het centrale en westelijke deel van Oekraïne, maar een toenemend aantal blijft in het oostelijke deel. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat eisers zich in het Russischtalige deel van Oekraïne zouden kunnen vestigen (behoudens de provincies Luhansk en Donetsk), dan wel dat zij een vestigingsalternatief hebben in het centrale of westelijke deel van Oekraïne. Nu in veel gebieden in Oekraïne het Russisch de gangbare taal is, is er geen aanleiding aan te nemen dat het enkele feit dat eisers Russisch spreken ertoe zal leiden dat zij daardoor problemen zouden ondervinden. Bovendien verschillen eisers hierin niet van andere ontheemden die zich vanuit het oosten in het westelijk deel van Oekraïne vestigen.
Met betrekking tot opvang heeft eiseres verklaard dat zij moeite heeft gehad in Kiev een appartement te huren, maar dat brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met zich dat eisers zich daar niet zouden kunnen vestigen. Dat eisers elders in Oekraïne niet kunnen terugvallen op een sociaal netwerk van familie en vrienden betekent verder niet dat verweerder eisers het vestigingsalternatief niet zou mogen tegenwerpen. Bovendien hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij voor hun sociaal en economisch welzijn voor bescherming afhankelijk zijn van familieleden. Uit de update van het UNHCR van 24 oktober 2014 is, naar verweerder onweersproken ter zitting heeft uiteengezet, gebleken dat van overheidswege voor opvang van ontheemden wordt gezorgd in opvangcentra. Er zal voor worden gezorgd dat mensen die niet bij familie kunnen verblijven voor de winter onderdak krijgen.
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
16. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.