ECLI:NL:RBDHA:2014:1484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
C/09/457215 / KG ZA 13-1473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanpassing van de tenuitvoerlegging van een Ecuadoriaanse straf in Nederland

In deze zaak vordert eiser, een Ecuadoriaanse man, dat de Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot het niet verder tenuitvoerleggen van de straf die hem in Ecuador is opgelegd. Eiser is in Ecuador veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar wegens een poging tot uitvoer van cocaïne. Na zijn verzoek om overbrenging naar Nederland, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie geweigerd in te stemmen met de overbrenging op basis van de omzettingsprocedure, omdat dit zou leiden tot onmiddellijke vrijlating van eiser. In plaats daarvan is eiser op 18 oktober 2012 naar Nederland overgebracht en is de tenuitvoerlegging van zijn straf op 19 oktober 2012 begonnen. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de procedure en de gevolgen daarvan, en dat zijn detentie in Nederland onrechtmatig is. Hij vordert subsidiair dat zijn straf wordt verminderd, zodat hij op dezelfde datum voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld als in Ecuador zou zijn gebeurd.

De voorzieningenrechter overweegt dat de Minister op grond van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) bevoegd is om te beslissen over de overname van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse straf. De rechter stelt vast dat de Minister niet heeft ingestemd met de omzettingsprocedure, wat betekent dat eiser niet direct na overbrenging in vrijheid zou zijn gesteld. De voorzieningenrechter concludeert dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat eiser zelf om overbrenging heeft verzocht en daarmee impliciet heeft ingestemd met de procedure die is gevolgd. De rechter wijst de primaire vordering van eiser af, maar biedt hem de mogelijkheid om aan te tonen dat hij in Ecuador op 17 oktober 2014 in vrijheid zou zijn gesteld. De zaak wordt aangehouden tot 12 april 2014.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/457215 / KG ZA 13-1473
Vonnis in kort geding van 7 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W.R. Jonk te Almere,
tegen:
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Veiligheid en Justitie)
,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 januari 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij vonnis van 12 augustus 2008 van de Vierde Strafrechtbank van Pichincha (Ecuador) is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en een geldboete wegens een poging tot uitvoer van 3,8 kilo cocaïne. Dit vonnis is bij beslissing van 25 augustus 2009 door de Tweede Strafkamer van het Provinciale Gerechtshof van Pichincha bekrachtigd.
1.2.
Bij brief van 3 februari 2011 heeft [eiser] verzocht naar Nederland te worden overgebracht. Dit heeft geleid tot het verzoek om overbrenging van de Ecuadoriaanse autoriteiten van 5 mei 2011 als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP).
1.3.
Bij brief van 11 oktober 2011 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) hierop kenbaar gemaakt niet te kunnen instemmen met overbrenging op de voet van de omzettingsprocedure van artikel 11 VOGP. Daarbij is onder meer het navolgende meegedeeld:
“The purpose of a transfer of an sentenced person is to promote his (or her) rehabilitation in the country where the sentenced person was living prior to his arrest in a foreign country and where he will resume living after his dentention. This rehabilitation can be effected in a detention centre in the Netherland during the months prior to the conditional release of the sentenced person.
I assessed the request for transfer of Mr [eiser], as usual, on the basis of the conversion proceedings as referred to in Article 11 of the Convention on the Transfer of Sentenced Persons. The conversion of a sentence shall be effected bij a court in the Netherlands. Although – given the independence of the court – it is not possible to predict the nature and duration of the sentence that will be imposed, I have asked the public prosecutor in Rotterdam to inform me about which sentence is likely to be imposed by the court.
The prosecutor has subsequently informed me that is is not likely that, as a result of the date for conditionally release, there will be a remaining sentence to serve in the Netherlands. Mr [eiser] would not have to spend any time in detention after his transfer to the Netherlands. Therefore,I do not consentto the transfer of Mr [eiser] to the Netherlands.
In case you consider modifying your request bij basing it on the proceedings forcontinued enforcementas referred to in Article 10 of the Convention, I hereby kindly ask you to inform me as soon as possible.In that case I will reassess the request on the basis of this procedure.
1.4.
Bij brief van 30 november 2011 hebben de Ecuadoriaanse autoriteiten de Minister verzocht een oordeel te geven over de toepassing van de voortgezette tenuitvoerlegging.
1.5.
Het gerechtshof te Arnhem heeft op 4 april 2012 aan de Minister advies uitgebracht overeenkomstig artikel 43 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) waarin wordt geadviseerd de aanwijzing te geven dat de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf verder in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
1.6.
Bij brief van 12 april 2012 heeft de Minister de Ecuadoriaanse autoriteiten meegedeeld in te stemmen met de voortgezette tenuitvoerlegging in Nederland. Daarbij is onder meer het navolgende meegedeeld:

Under Dutch law, a convicted person may be conditionally released after having served two third of the sentence imposed, on condition that te convicted person does not commit any criminal offence before the end of the operational period. Moreover, special conditions may be stipulated with respect tot the conditional release.
I kindly request you to inform me as soon as possible whether you formally agree with the transfer under this condition.
(…)
I have also enclosed a seperate document which contains a statement of the legal consequences of a transfer to the Netherlands. I request you to submit this statement to Mr. [eiser].
1.7.
Bij brief van 3 juli 2012 hebben de autoriteiten te Ecuador aangegeven in te stemmen met de overbrenging.
1.8.
[eiser] is op 18 oktober 2012 naar Nederland overgebracht. De tenuitvoerlegging in Nederland is aangevangen op 19 oktober 2012.
1.9.
Ingevolge de Nederlandse regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de tijd dat [eiser] in Ecuador gedetineerd heeft gezeten, komt hij op 13 augustus 2015 in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen:
primair: tot het niet verder tenuitvoerleggen van de straf die hem in Ecuador is opgelegd en waarvan de tenuitvoerlegging door de Staat is overgenomen;
subsidiair: de straf van [eiser] te verminderen, zodanig dat hij op hetzelfde moment voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld als wanneer hij in Ecuador zijn straf zou hebben ondergaan, te weten op 17 oktober 2014.
2.2.
Daartoe voert [eiser] – verkort weergegeven – het volgende aan.
[eiser] heeft nimmer ingestemd met zijn overbrenging naar Nederland onder de procedure van onmiddellijke tenuitvoerlegging. Hij had nooit verzocht naar Nederland overgebracht te worden als hij vooraf op de hoogte was gebracht van de procedure die daarbij zou worden gevolgd en de nadelige consequenties die deze procedure voor hem zou hebben. Door hem niet op de hoogte te brengen heeft de Staat gehandeld in strijd met de VOGP en de WOTS. De detentie van [eiser] is op dit moment dan ook onrechtmatig en verdere detentie levert een onrechtmatige daad op jegens hem. [eiser] lijdt dientengevolge schade, nu hij in Ecuador al veel eerder met verlof zou kunnen tijdens zijn detentie en zijn detentie door het aldaar geldende systeem van vervroegde invrijheidstelling eerder beëindigd zou zijn.
Op grond van artikel 10 lid 2 VOGP kan de Staat de straf aanpassen wanneer een tenuitvoerlegging naar Nederlands recht zou neerkomen op een verzwaring van de straf. [eiser] zal in Nederland tweederde van zijn straf dienen uit te zitten, terwijl dat in Ecuador drievijfde zou zijn geweest. De datum van voorwaardelijke invrijheidstelling had in Ecuador een zodanige mate van zekerheid, dat de Staat daar bij het bepalen van de straf in Nederland rekening mee had moeten houden.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2.
Als uitgangspunt geldt dat de Minister op grond van de WOTS bevoegd is te beslissen over de vraag of de tenuitvoerlegging van een in een andere EU-lidstaat uitgesproken strafvonnis door Nederland moet worden overgenomen. Een overdracht of overname in het kader van het VOGP vindt plaats met instemming van de veroordeelde en op basis van de vrijwillige medewerking van de betrokken lidstaten. Noch aan de WOTS, noch aan het VOGP kan echter een recht op overbrenging worden ontleend en al evenmin een recht op overbrenging op grond van de omzettingsprocedure. Binnen het stelsel van het VOGP en de WOTS heeft de Minister voorts een ruime beleidsvrijheid bij de keuze tussen de omzettingsprocedure en de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Gelet op het voorgaande dient de burgerlijke rechter zich zeer terughoudend op te stellen in zijn toetsing van (de rechtmatigheid van) beslissingen van de Minister. Dit geldt te meer voor de voorzieningenrechter in kort geding. In het onderhavige geval is voor ingrijpen van de voorzieningenrechter dan ook slechts plaats indien de beslissing van de Minister om met betrekking tot [eiser] de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toe te passen onmiskenbaar onrechtmatig is.
3.3.
Vast staat dat de Minister niet heeft ingestemd met overbrenging op de voet van de omzettingsprocedure, aangezien [eiser] bij toepassing van die procedure direct na overbrenging in vrijheid zou zijn gesteld, hetgeen niet strookt met de strekking van overbrenging, te weten het bevorderen van resocialisatie in de eigen samenleving. In verband met de gezondheidstoestand van [eiser] en het gebrek aan medicijnen in de gevangenis te Ecuador, heeft de Minister er vervolgens naar eigen zeggen voor gekozen de weg van de overbrenging op grond van de voortzettingsprocedure te volgen, hetgeen er toe heeft geleid dat [eiser] op 19 oktober 2013 naar Nederland is overgebracht. Volgens [eiser] had de Minister van [eiser] instemming moeten verkrijgen voor de overdracht van de straf en de overbrenging van [eiser] met toepassing van de procedure van onmiddellijke tenuitvoerlegging. Nu [eiser] de betreffende instemming nimmer heeft verleend is de huidige tenuitvoerlegging onrechtmatig, aldus [eiser].
3.4.
[eiser] heeft op 3 februari 2011 zijn verzoek tot overbrenging op de volgende wijze verwoord:
“Ik (…) [eiser] (…) wil u hierbij eerbiedig verzoeken om mijn verzoek in behandeling te nemen, aangezien het mijn wens is om op grond van het geldende Verdrag van Straatsburg inzake de overbrenging van gevonniste personen een repatriëringsprocedure in te stellen”.Zoals [eiser] terecht stelt dient op grond van de systematiek van het VOGP en de WOTS instemming van de veroordeelde verkregen te zijn om tot voortgezette tenuitvoerlegging te kunnen overgaan. Dit ziet echter op de situatie dat een staat en niet de veroordeelde zelf om overname of overdracht van tenuitvoerlegging verzoekt, terwijl in het onderhavige geval [eiser] om overbrenging heeft verzocht en daarmee geacht wordt te hebben ingestemd met overbrenging. In een geval als het onderhavige behoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de overbrenging dan ook niet expliciet om toestemming van de veroordeelde te worden gevraagd. Dat de Staat uiteindelijk voor een andere procedure heeft gekozen dan [eiser] kennelijk voor ogen stond, maakt dit niet anders, nu een veroordeelde geen invloed kan uitoefenen op de wijze van tenuitvoerlegging van buitenlandse veroordelingen tot vrijheidsstraffen in Nederland.
3.5.
Het betoog van [eiser] dat de Staat niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 7 VOGP wordt evenmin gevolgd. Op grond van dit artikel dient de staat van veroordeling (in dit geval Ecuador) de veroordeelde in te lichten over de consequenties van de overbrenging. De Staat stelt dat hij er vanuit mocht gaan dat [eiser] afdoende is geïnformeerd. Van een verdragspartner mag volgens de Staat immers verwacht worden dat de bepalingen uit het verdrag, in dit geval artikel 7 VOGP, worden nageleefd. Daarbij komt volgens de Staat dat de Minister bij zijn instemming met het verzoek om overbrenging, bij brief van 12 april 2012, onder meer een formulier met informatie over de juridische consequenties van de overbrenging volgens de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging heeft gevoegd, met het verzoek aan de Ecuadoriaanse autoriteiten dit aan [eiser] uit te reiken. Hoewel [eiser] uitdrukkelijk heeft betwist dit formulier ontvangen te hebben, kan [eiser] daaraan in deze procedure geen gegrond verweer ontlenen. Zoals gezegd is het in dit geval aan Ecuador [eiser] op de juiste wijze te informeren en voor zover dat niet is gebeurd is dat geen omstandigheid die de Staat kan worden tegengeworpen. Van belang is voorts dat [eiser] een contactpersoon had in Nederland. Volgens de Staat was deze persoon ervan op de hoogte dat de omzettingsprocedure geen doorgang kon vinden en is gekozen voor de toepassing van de voortgezette tenuitvoerlegging. Deze persoon heeft volgens de Staat ook via het ministerie van Veiligheid en Justitie op twee momenten uitleg gekregen over de keuze voor de voortgezette tenuitvoerlegging. [eiser] heeft weliswaar betoogd dat deze informatie niet met hem is gedeeld, maar ook dat kan de Staat, gelet op de hiervoor genoemde informatieplicht van de Ecuadoriaanse autoriteiten, niet worden tegengeworpen.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de primaire vordering van [eiser] dient te worden afgewezen, nog daargelaten dat niet valt in te zien wat [eiser] daarmee wenst te bereiken. Toewijzing van de vordering zou immers moeten leiden tot een terug geleiding naar Ecuador, hetgeen geenszins in het belang van [eiser] moet worden geacht, mede gezien zijn medische situatie.
3.7.
[eiser] heeft subsidiair gevorderd de Staat te veroordelen tot aanpassing van de v.i.-datum aan die welke in Ecuador zou hebben gegolden. Volgens [eiser] heeft het toepassen van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging geleid tot een strafverzwaring. In Nederland heeft een veroordeelde de mogelijkheid om na tweederde van de straf voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld, terwijl dit in Ecuador na drievijfde van de straf is. [eiser] stelt dat de datum van voorwaardelijke vrijstelling in Ecuador na drievijfde deel van de straf, op 17 oktober 2014, een zodanige mate van zekerheid had, dat daarbij bij het bepalen van de straf in Nederland rekening gehouden had moeten worden.
3.8.
Op grond van artikel 10 lid 1 VOGP is de staat van tenuitvoerlegging in geval van voortzetting van de tenuitvoerlegging gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de veroordeling, zoals die zijn vastgesteld door de staat van veroordeling, in dit geval Ecuador. Uit artikel 10 lid 2 VOGP volgt dat een door de staat van veroordeling opgelegde straf noch naar haar aard noch naar duur mag worden verzwaard door de overbrenging naar een andere staat waar de verdere tenuitvoerlegging van de straf zal plaatsvinden. Het verzoek tot voortgezette tenuitvoerlegging in Nederland is ingewilligd en de overbrenging van [eiser] naar Nederland heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit brengt in beginsel met zich dat de vraag of bij de inwilliging van het verzoek is voldaan aan de in artikel 10 VOGP genoemde voorwaarden niet meer aan de orde is, nu deze toetsing dient plaats te vinden voorafgaand aan de instemming met het overbrengingsverzoek. Daarbij komt dat het gerechtshof te Arnhem, naar de voorzieningenrechter aanneemt, acht heeft geslagen op de voor [eiser] in Nederland in aanmerking komende v.i.-termijn, maar daarin kennelijk geen aanleiding heeft gezien anders te adviseren.
3.9.
Daar staat echter tegenover dat niet valt in te zien welk met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan in Nederland ná het moment waarop de veroordeelde in de staat van veroordeling in vrijheid zou zijn gesteld. Doel van het VOGP en de WOTS is immers dat tenuitvoerlegging en resocialisatie in het land plaatsvinden waarmee een veroordeelde een band heeft en waar hij na zijn detentie in de samenleving zal terugkeren. Dat dit doel niet kan worden bereikt indien de v.i.-regeling van Ecuador wordt toegepast is niet aannemelijk. [eiser] verblijft hier immers al sinds 19 oktober 2012, zodat de periode tot 17 oktober 2014 ruimschoots voldoende mag worden geacht voor het realiseren van de beoogde resocialisatie. De toepassing van de v.i.-regeling van Nederland klemt temeer nu ten aanzien van ná 1 november 2012 ingediende WOTS-verzoeken geldt dat Nederland de buitenlandse v.i.-datum kan overnemen. Van belang is echter dat [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Ecuador zeker of met grote mate van zekerheid in vrijheid zou zijn gesteld per 17 oktober 2014. De voorzieningenrechter ziet in de onderhavige situatie, ook omdat de Staat dit verweer niet eerder heeft opgeworpen, aanleiding [eiser] daartoe alsnog in staat te stellen. Mocht [eiser] dit aan kunnen tonen, dan moet aangenomen worden dat de Staat in geen enkel handhavingsbelang tekort wordt gedaan en dat er recht wordt gedaan aan de bedoeling van de rechter die de straf oplegde. Dit vormt aanleiding [eiser] de mogelijkheid te geven om binnen twee maanden na heden stukken in het geding te brengen, bij voorkeur door mededelingen van de bevoegde autoriteiten te Ecuador, waaruit volgt dat hij met een grote mate van waarschijnlijkheid op 17 oktober 2014 in vrijheid zou worden gesteld. De zaak zal daartoe worden aangehouden tot de hierna te melden zittingsdatum.
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- stelt [eiser] in de gelegenheid om binnen twee maanden na heden aan te tonen dat hij in Ecuador zeker of met een grote mate van waarschijnlijkheid op 17 oktober 2014 in vrijheid zou zijn gesteld;
- houdt de zaak daartoe aan tot 12 april 2014 pro forma;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.