ECLI:NL:RBDHA:2014:14867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
C-09-475846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarigen met ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van drie minderjarigen, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarigen, die in pleeggezinnen verblijven, zijn onder toezicht gesteld en hun ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit. Het verzoek is gedaan op basis van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de ouders de toestemming voor de behandeling weigeren. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, de pleitaantekeningen van de advocaat van de ouders, mr. J.H. Pelle, en het arrest van het Gerechtshof van 9 april 2014. Tijdens de zitting op 10 november 2014 is de zaak met gesloten deuren behandeld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen al geruime tijd in pleeggezinnen verblijven en dat er verwarring en loyaliteitsconflicten ontstaan door de signalen van de ouders. Bureau Jeugdzorg heeft gesteld dat de minderjarigen baat zouden kunnen hebben bij een GGZ-behandeling, maar de ouders betwisten de noodzaak van deze behandeling. De kinderrechter oordeelt dat de noodzaak van de voorgestelde behandeling onvoldoende is aangetoond en dat er geen ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarigen is aangetoond. De kinderrechter benadrukt dat de procedure voor vervangende toestemming gereserveerd dient te blijven voor ernstige gevallen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de verzochte vervangende toestemming te weigeren. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om constructief samen te werken met Bureau Jeugdzorg om de begeleiding en behandeling van de minderjarigen mogelijk te maken. De beschikking is gegeven door mr. H.M.D. de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Van deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-2403
Zaaknummer: C/09/475846
Datum beschikking: 24 november 2014

Verzoek vervangende toestemming medische behandeling

Beschikking op het op 21 oktober 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Naaldwijk (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1) [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1]2002 te [geboorteplaats 1];
2) [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2]2004 te [geboorteplaats 2] en
3) [minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3]2007 te [geboorteplaats 3],
kind uit het huwelijk van:
[de heer A]
de vader,
en
[mevrouw B],
de moeder,
beiden wonende te [woonplaats].
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
De minderjarigen verblijven feitelijk in pleeggezinnen.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de pleitaantekeningen van mr. J.H. Pelle en het door hem overgelegde arrest van het Gerechtshof d.d. 9 april 2014, zaaknummer 200.141.096/01.
Op 10 november 2014 is de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer [de heer C]en mevrouw [mevrouw D], namens Bureau Jeugdzorg;
- mr. J.H. Pelle, de advocaat van de ouders.
De uitspraak is bepaald op 24 november 2014.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 9 mei 2014 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 10 mei 2014 tot 10 mei 2015, alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling op grond van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Hoewel de minderjarigen al langdurig zijn geplaatst in pleeggezinnen en hun perspectief aldaar ligt, blijven de ouders aan de minderjarigen de boodschap geven dat ze weer thuis komen wonen. Hierdoor ontstaat verwarring en een loyaliteitsconflict. De minderjarigen leven in een constante onzekerheid. Een constructief gesprek aangaan met de ouders om te bezien hoe hun ouderrol zo optimaal mogelijk kan worden ingevuld is niet mogelijk. Het gedrag en de uitspraken van de minderjarigen vergroten de zorgen. De minderjarigen zouden baat kunnen hebben van een GGZ-behandeling en zijn daartoe aangemeld bij het HKJ. Er is langdurig geprobeerd om hierover overeenstemming te krijgen met de ouders maar dit is niet gelukt.
Ter terechtzitting is nog aangegeven dat de zorgen vooral [minderjarige 1] betreffen, zij heeft problemen waar ze ook graag mee geholpen wil worden. Het gaat niet om onderzoek maar om behandeling.
Mr. Pelle heeft afwijzing van het verzoek bepleit. De ouders zijn van mening dat de voorgestelde medische behandeling niet noodzakelijk is, niet aannemelijk is gemaakt en zelfs niet in het belang van de minderjarige is.
Niet is meegewogen dat door de deskundige [de heer E] een onderzoek is gedaan en geconcludeerd is dat het goed gaat met de kinderen in de pleeggezinnen en dat het niet nodig was de kinderen diagnostisch te onderzoeken. In zijn arrest van 9 april 2014 heeft het Gerechtshof overwogen dat nader onderzoek van de minderjarige een niet te overzien risico is, nu zij door hun belaste verleden reeds ernstig zijn beschadigd.
Het verzoek is te prematuur nu de Raad voor de Kinderbescherming op dit moment onderzoek doet naar een verderstrekkende maatregel en in dat kader de noodzaak van GGZ-behandeling bekijkt en daarover zal rapporteren.
Niet is gebleken dat er sprake is van ernstig gevaar voor de kinderen en de aard van de medische behandeling is onvoldoende gespecificeerd.

Beoordeling

De kinderrechter kan vervangende toestemming geven voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan 12 jaar indien deze medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de gezaghebbende ouders deze toestemming weigeren.
De kinderrechter is van oordeel dat de noodzaak in de zin van artikel 1:264 BW van de voorgestelde GGZ-behandeling onvoldoende door Bureau Jeugdzorg is aangetoond. Het is vooralsnog niet vast komen te staan dat de gezondheid van de minderjarige ernstig in gevaar zal komen als de voorgestelde GGZ-behandeling bij het HKJ niet wordt ingezet, nu slechts is gesteld dat de minderjarigen ”baat zouden kunnen hebben” bij de behandeling. De procedure ex artikel 1:264 BW dient naar het oordeel van de kinderrechter gereserveerd te blijven voor ernstige gevallen.
Niet betwist wordt dat de minderjarigen ernstig zijn beschadigd door hun belaste verleden. Zij komen verder in de knel doordat de ouders niet kunnen accepteren dat het perspectief van de minderjarigen in de pleeggezinnen ligt en zij tegenovergestelde signalen afgeven naar de minderjarigen. In dit licht ziet de kinderrechter wel degelijk het belang en de wenselijkheid van de beoogde psychologische hulpverlening. Het gaat uitdrukkelijk om
behandeling, zodat het argument van de ouders dat verder
onderzoekniet in het belang van de minderjarigen is, gepareerd kan worden. De kinderrechter geeft de ouders dan ook met klem in overweging constructief met Bureau Jeugdzorg samen te werken teneinde begeleiding en behandeling van de minderjarigen mogelijk te maken. De kinderrechter wijst er hierbij op dat Bureau Jeugdzorg uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het gaat om behandeling en niet om onderzoek. Voorts is ook niet betwist dat de minderjarige [minderjarige 1] instemt met de voorgestelde behandeling.
Ten aanzien van [minderjarige 1], die de behandeling bij het HKJ het meeste nodig zou kunnen hebben en die dus deze behandeling zelf ook wil ondergaan, merkt de kinderrechter nog op dat Bureau Jeugdzorg zich niet heeft uitgelaten over de mogelijkheden die de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO, artikel 7:450, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek) zou kunnen bieden, voor zover het gaat om medische behandeling waarop de WGBO van toepassing is. De toestemming van de minderjarige die twaalf jaar of ouders is, is immers voldoende, als deze bij weigering van de toestemming door de gezaghebbende ouders, de medische verrichting weloverwogen blijft wensen. In dat geval is vervangende toestemming van de kinderrechter niet nodig.

Beslissing

De kinderrechter:
weigert de verzochte vervangende toestemming.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2014 in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag..