In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van drie minderjarigen, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarigen, die in pleeggezinnen verblijven, zijn onder toezicht gesteld en hun ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit. Het verzoek is gedaan op basis van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de ouders de toestemming voor de behandeling weigeren. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, de pleitaantekeningen van de advocaat van de ouders, mr. J.H. Pelle, en het arrest van het Gerechtshof van 9 april 2014. Tijdens de zitting op 10 november 2014 is de zaak met gesloten deuren behandeld.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen al geruime tijd in pleeggezinnen verblijven en dat er verwarring en loyaliteitsconflicten ontstaan door de signalen van de ouders. Bureau Jeugdzorg heeft gesteld dat de minderjarigen baat zouden kunnen hebben bij een GGZ-behandeling, maar de ouders betwisten de noodzaak van deze behandeling. De kinderrechter oordeelt dat de noodzaak van de voorgestelde behandeling onvoldoende is aangetoond en dat er geen ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarigen is aangetoond. De kinderrechter benadrukt dat de procedure voor vervangende toestemming gereserveerd dient te blijven voor ernstige gevallen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de verzochte vervangende toestemming te weigeren. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om constructief samen te werken met Bureau Jeugdzorg om de begeleiding en behandeling van de minderjarigen mogelijk te maken. De beschikking is gegeven door mr. H.M.D. de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Van deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.