ECLI:NL:RBDHA:2014:15095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 12907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Sierra Leoonse vrouwen met vrees voor besnijdenis en lidmaatschap van een geheim genootschap

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van twee Sierra Leoonse vrouwen, eiseres 1 en eiseres 2, die vreesden voor besnijdenis en represailles van een geheim genootschap, het [stam]-genootschap. De rechtbank Den Haag oordeelt dat het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat het besluit innerlijk tegenstrijdig is, omdat verweerder enerzijds stelt dat eiseres 1 zich kan onttrekken aan het genootschap door zich elders in Sierra Leone te vestigen, terwijl hij anderzijds een vestigingsalternatief in [plaats] voor eiseres 2 tegenwerpt. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er een veilig vestigingsalternatief is voor eiseres 2, en daarmee ook voor eiseres 1. De rechtbank wijst op de hoge percentages van vrouwen die besneden worden binnen de Temne-gemeenschap en de rol van eiseres 1 als dochter van een vooraanstaande Diba binnen het genootschap. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiseressen toekent.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/12907
V-nrs: [volgnummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 november 2014 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum], eiseres 1,
mede namens haar minderjarige dochter,
[naam 1],
geboren op[geboortedatum 1], eiseres 2,
beiden van Sierra Leoonse nationaliteit,
tezamen: eiseressen
(gemachtigde mr. J.J. Wedemeijer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. R.C. van Keeken).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseressen van 25 maart 2013 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 28 mei 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseressen ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig de heer I. Jalloh, tolk Krio. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres 1 is naar eigen zeggen op 26 juli 2010 Nederland binnengekomen. Op 25 augustus 2010 is eiseres 1 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘als genoemd in de Vreemdelingencirculaire B9’, welke geldig was van 17 augustus 2010 tot 17 augustus 2011. De officier van justitie van het arrondissements-parket te Zwolle heeft de aangifte van mensenhandel op 20 september 2010 geseponeerd. Op 10 maart 2011 heeft eiseres een aanvraag om voortgezet verblijf gedaan. Bij besluit van 30 januari 2012 is de aanvraag om voortgezet verblijf afgewezen en de verleende B9-vergunning met ingang van 20 september 2010 ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiseres 1 op 27 februari 2012 bezwaar gemaakt. Eiseres 1 is op 10 september 2012 door een ambtelijke commissie gehoord en op 12 oktober 2012 is het bezwaar ongegrond verklaard. Op 8 november 2012 is hiertegen beroep ingesteld, welk beroep eiseres 1 op 5 juni 2013 heeft ingetrokken.
1.2
Op 25 maart 2013 heeft eiseres 1 de onderhavige asielaanvraag gedaan. Op 25 maart 2013 heeft een eerste gehoor plaatsgevonden, op 27 maart 2013 een nader gehoor en op 3 september 2013 een aanvullend gehoor IF, dit laatste teneinde te kunnen beoordelen of artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag al dan niet van toepassing is. Eiseres 1 is in de gelegenheid gesteld te reageren op de rapporten van het nader en aanvullend gehoor. Op 28 maart 2013 heeft eiseres 1 correcties en aanvullingen op het nader gehoor aangeleverd, op het aanvullend gehoor heeft eiseres 1 niet gereageerd. Verweerder heeft op 22 november 2013 een voornemen uitgebracht tot afwijzing van de aanvraag. Op 2 december 2013 en 20 december 2013 heeft eiseres 1 een zienswijze respectievelijk een aanvullende zienswijze ingediend en bij besluit van 23 december 2013 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres 1 beroep ingesteld, welk beroep op 5 maart 2014 is ingetrokken, omdat het bestreden besluit van 23 december 2013 is ingetrokken. Op 3 april 2014 heeft verweerder opnieuw een voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitgebracht. Eiseres 1 heeft op 24 april 2014 een zienswijze ingediend en bij besluit van 8 mei 2014 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiseres 1 onderhavig beroep ingesteld.
1.3
Eiseres 1 heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiseres 1 is de dochter van een vooraanstaande Diba (hoofdbesnijdster) binnen het[stam]-genootschap. Na het overlijden van haar moeder werd van eiseres 1 verwacht dat zij haar moeder als Diba zou opvolgen. Nadat de moeder van eiseres 1 ziek was geworden en ze niet opknapte in het ziekenhuis, hebben de leden van het[stam]-genootschap de moeder samen met eiseres 1 meegenomen naar het[stam]-bush (waar de inwijdingsrituelen plaatsvinden). Na twee weken is haar moeder overleden. Na de dood van haar moeder begon het inwijdingsritueel van eiseres 1. Eiseres 1 wilde dit niet, dus toen is ze gevlucht. Hierop is er een vloek over haar uitgesproken. Bij terugkeer vreest eiseres 1 door het[stam]-genootschap te worden gevonden en gedood. Tevens vreest zij bij terugkeer haar zusje en haar dochter, eiseres 2, te moeten besnijden.
2.1
Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan een of meer van de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 vermelde toelatingsgronden.
2.2
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 4 februari 2010 in zaak nr. 200904160/1/V), zal, indien aan een vreemdeling één van de omstandigheden, genoemd onder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 is tegengeworpen, van de verklaringen van de vreemdeling een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om de daarin gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten. Daarbij is niet het eigen oordeel van de rechter over de geloofwaardigheid van het relaas de maatstaf, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat verweerder, gelet op de motivering in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen. Het asielrelaas kan al positieve overtuigingskracht ontberen als sprake is van een enkele vaagheid, hiaat, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid, op het niveau van de relevante bijzonderheden.
3. Niet in geschil is verweerders vaststelling dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseressen kan worden tegengeworpen.
4.1
Eiseressen voeren allereerst, kort gezegd, aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Verweerder heeft de 1F-verklaringen van eiseres 1 geloofwaardig geacht, ook ten aanzien van het vluchtrelaas, maar heeft vervolgens, toen artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag eiseres 1 niet langer werd tegengeworpen, geconcludeerd dat het vluchtrelaas van eiseres 1 niet geloofwaardig is. Het is onduidelijk welke feiten verweerder wel en welke hij niet geloofwaardig acht. Daarnaast heeft eiseres 1 in de zienswijze gesteld dat verweerder niet ongemotiveerd kan terugkomen op de reeds in het besluit van 23 december 2013 vastgestelde feiten. Daarbij komt nog dat verweerder in het voornemen van 22 november 2013 de wisselvalligheid en de tegenstrijdigheden heeft geconstateerd, maar hier zelf een verklaring voor heeft gegeven, namelijk dat eiseres 1 haar rol bij de besnijdenissen heeft geprobeerd te minimaliseren. Dit standpunt wordt nu zonder motivering verlaten. Om die reden kan eiseres 1 ook niet worden tegengeworpen dat zij stelt zich zaken niet te kunnen herinneren, aldus eiseressen.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gewijzigd standpunt en dat hij niet terugkomt op de in het besluit van 23 december 2013 vastgestelde feiten en omstandigheden. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat de door eiseres 1 in het kader van artikel 1F afgelegde verklaringen geloofwaardig worden geacht, maar dat haar vluchtrelaas, met name de gebeurtenissen na de dood van haar moeder, niet geloofwaardig worden geacht.
4.3
De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 23 december 2013 artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan eiseres 1 is tegengeworpen, waarbij de nadruk lag op de gebeurtenissen en handelingen die eiseres 1 verricht heeft voor het overlijden van haar moeder in 2010. Over de geloofwaardigheid van het vluchtrelaas, dus de gebeurtenissen na het ziek worden en overlijden van de moeder, wordt op pagina 18 van het voornemen van
22 november 2013, welk voornemen is herhaald en ingelast in het besluit van 23 december 2013, gesteld dat eiseres 1 hierover wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat er door eiseres 1 geen plausibele verklaring voor deze tegenstrijdigheden wordt gegeven. Van een wijziging van standpunt door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Verweerder heeft in het voornemen van 22 november 2013 voorts vastgesteld dat eiseres 1, geconfronteerd met de mogelijke 1F gevolgen voor haar verblijfstatus, terugkomt op haar eerdere verklaringen over haar taken bij de besnijdenissen, met als doel haar rol te minimaliseren. Die verklaringen in het kader van 1F worden door verweerder niet geloofd. Ook dit standpunt wordt niet verlaten in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
4.4
Gelet op het voorgaande kan het betoog van eiseressen dat verweerder een nieuw voornemen had moeten uitbrengen, omdat anders sprake zou zijn van verlies van een instantie, niet slagen.
5. Gelet op de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres 1 over de vraag of eiseres 1 in haar eigen huis of in het ouderlijk huis woonachtig was toen haar moeder voor medische behandeling naar het[stam]-bush gestuurd werd, of eiseres 1 door haar oom of door haar broer naar het[stam]-bush gestuurd werd om haar moeder bij te staan en over hetgeen zich daadwerkelijk heeft afgespeeld in het[stam]-bush nadat de moeder van eiseres 1 was overleden en begonnen werd met het inwijdingsritueel, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid het vluchtrelaas van eiseres ongeloofwaardig kunnen achten.
6.1
Eiseressen voeren verder aan dat verweerder ten aanzien van de vrees voor represailles van het[stam]-genootschap ten onrechte verwijst naar de beschikking op bezwaar en de beschikking in primo in de reguliere procedure voortgezet verblijf, waarin is vastgesteld dat er geen vrees voor represailles bestaat en dat eiseres 1 beschikt over een netwerk dat steun kan bieden. Uit artikel 3.37c van het Voorschrift Vreemdelingen (Vv) 2000 volgt immers dat voor de asielprocedure van belang zijnde bescherming alleen kan worden geboden door de staat of partijen die een deel van een grondgebied beheersen en dus niet door familie. Daarnaast zijn de reguliere beschikkingen uit de eerdere procedure gebaseerd op interviews van toen waarin eiseres 1 niet het hele verhaal heeft verteld zoals ze in de asielgehoren wel heeft gedaan. Verweerder houdt dan ook ten onrechte vast aan het tegenwerpen van zijn overwegingen uit de reguliere procedure.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat naar de beschikkingen uit de reguliere procedure verwezen kan worden. Immers, als eiseres 1 van mening is dat de overwegingen in die beschikkingen onjuist zijn, had het in de rede gelegen het hiertegen ingestelde beroep niet in te trekken. Verweerder wijst er daarbij uitdrukkelijk op dat geen sprake is van afdoening in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het voornemen van
3 april 2014 is volledig getoetst aan vluchtelingschap en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens is overwogen dat eiseres 1 haar dochter zou moeten kunnen beschermen, nu eiseres 1 over een netwerk in [plaats] beschikt, aldus verweerder.
6.3
De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder verwijst naar zijn oordeel ten aanzien van de vrees voor represailles van het[stam]-genootschap in de reguliere procedure voortgezet verblijf, maar verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd overwogen dat ook in onderhavige procedure de vrees voor het[stam]-genootschap niet aannemelijk is. Verweerder heeft derhalve niet enkel verwezen naar en vastgehouden aan de eerdere beschikkingen uit de reguliere procedure. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
In paragraaf C7/22.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is vermeld dat de IND het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk acht dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;
• vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van geheime genootschappen.
7.2
In paragraaf C7/22.5.2 van de Vc 2000 staat dat in Sierra Leone een vlucht- en vestigingsalternatief is voor de volgende categorieën vreemdelingen:
a. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;
b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van geheime genootschappen.
Ad a.
Het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, bij vrees voor besnijdenis, wordt per vreemdeling bezien. Bij een meerderjarige vrouwelijke vreemdeling is hierbij van belang of zij aan de controle van haar familie kan ontkomen en hoe zij zich voor haar vertrek uit Sierra Leone heeft kunnen onttrekken aan de besnijdenis.
Van een minderjarige vrouwelijke vreemdeling kan niet worden verlangd dat zij zich elders in Sierra Leone vestigt, wanneer zij hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij zij zich eerder aan besnijdenis heeft kunnen onttrekken.
Ad b.
Van een meerderjarige vreemdeling wordt verwacht dat hij zich aan het lidmaatschap van het geheime genootschap onttrekt door zich elders in Sierra Leone te vestigen. Van een minderjarige vreemdeling wordt niet verlangd dat de vreemdeling zich elders in Sierra Leone vestigt, wanneer de vreemdeling hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij de vreemdeling zich eerder aan het lidmaatschap van een geheim genootschap heeft kunnen onttrekken.
8. Volgens eiseressen is het hiervoor opgenomen beleid in strijd met de artikelen 3.37c en 3.37d van het Vv 2000. Verweerder kan niet volstaan met de overweging dat eiseres 2 zich elders kan vestigen als eiseres 1 haar tegen vrouwenbesnijdenis kan beschermen, maar moet een gebied aangeven waarin de overheid bescherming biedt tegen besnijdenis. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van mei 2011 inzake Sierra Leone (het ambtsbericht) op het standpunt dat er geen vrees voor besnijdenis zou zijn, maar daarmee negeert verweerder de door eiseressen ingebrachte informatie, waaronder het rapport “Impact of female genital mutilation on sexual and reproductive rights and practices of women in Sierra Leone” van A.C. Thomas van januari 2011 (het rapport) en paragraaf 3.4.2.4 van het voornoemde algemeen ambtsbericht. Uit deze informatie volgt dat 95,3% van de Temne-vrouwen is besneden, dat 41,8% van de Temne denkt dat besnijdenis door godsdienst wordt voorgeschreven, dat 94,9% van de Islamitische vrouwen besneden is, dat sprake is van gedwongen besnijdenissen en dat anti-Female Genital Mutilation (FGM) bewegingen zelf worden vervolgd als zij zich uitspreken tegen besnijdenissen. Eiseressen behoren tot de Temne, zijn Islamitisch en eiseres 1 is de dochter van een vooraanstaande Diba uit een[stam]-genootschap. Om deze redenen is dus wel degelijk sprake van culturele en sociale druk om eiseres 2 te besnijden. Van eiseres 1 kan niet worden verwacht dat zij zich als dochter van een vooraanstaande Diba openlijk zal uitspreken tegen de besnijdenis en dat zij er openlijk voor kiest om haar dochter niet te besnijden. Dit zal leiden tot vervolging door het[stam]-genootschap, zeker nu niet in geschil is dat eiseres 1 een dochter is van een vooraanstaande Diba en dat uit het ambtsbericht blijkt dat de macht van de[stam]-gemeenschap groot is. Ter onderbouwing van dit standpunt wijzen eiseressen op een artikel van 21 augustus 2013 van de Sierra Express Media.
9. Verweerder stelt zich kort gezegd op het standpunt dat eiseres 1 zich in [plaats] kan vestigen met eiseres 2 en zich kan onttrekken aan de besnijdenis van eiseres 2. Daarbij heeft verweerder meegewogen dat eiseres 1 tegen besnijdenis is, dat eiseres 1 familie in [plaats] heeft, te weten twee broers, een zusje en een zoontje, die haar eerder hebben geholpen en waarvan niet valt in te zien dat zij haar niet opnieuw zouden kunnen helpen en dat eiseres 1 eerder een veilig onderkomen heeft gevonden voor haar minderjarige zusje en zoontje bij vrienden die tegen besnijdenis zijn. Niet valt in te zien dat eiseres 1 niet opnieuw een beroep op haar netwerk van familie en vrienden, die tegen besnijdenis zijn, kan doen. Van eiseres 1 mag verder verwacht worden dat zij zich onttrekt aan het[stam]-genootschap en zich elders in Sierra Leone vestigt. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat de paragrafen C7/22.5.1 en 22.5.2 van de Vc 2000 een nadere uitwerking zijn van de artikelen 3.37c en 3.37d van het Vv 2000 ten aanzien van Sierra Leone. Verweerder erkent dat er door de overheid geen bescherming wordt geboden tegen besnijdenis, maar daarmee is nog niet gezegd dat er geen vestigingsalternatief in [plaats] bestaat.
10.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, nu het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is. Verweerder stelt zich ten aanzien van eiseres 1 op het standpunt dat zij zich kan onttrekken aan het[stam]-genootschap in [plaats] door zich elders in Sierra Leone te vestigen met eiseres 2, terwijl verweerder ten aanzien van eiseres 2 een vestigingsalternatief in [plaats] tegenwerpt waar zij zich zou kunnen onttrekken aan de vrees voor besnijdenis, omdat zij daarbij de hulp van eiseres 1 en andere familieleden in [plaats] kan inroepen.
10.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een vestigingsalternatief in [plaats] voor eiseres 2 en daarmee ook voor eiseres 1 en overweegt daartoe als volgt.
10.3
In het ambtsbericht is het volgende opgenomen:
“3.4.2 […] In alle lagen van de bevolking wordt FGM toegepast als onderdeel van de initiatie van meisjes in secret societies: geheime vrouwelijke genootschappen, bekend als de [stam] (of[stam]) of Sande Societies (zie ook 3.4.6 Geheime genootschappen). De leden van de [stam] worden binnen de gemeenschap geëerd en gerespecteerd. Tegelijkertijd worden zij om hun vermeende bovennatuurlijke krachten gevreesd door mannen en door vrouwen die de inwijding niet hebben ondergaan. Hieraan ontlenen ze invloed en onafhankelijkheid binnen de gemeenschap”.
“3.4.2.2 […] Het is zeer moeilijk voor een meisje om het soweh-schap te weigeren”.
“3.4.2.4 Onttrekking aan FGM
Vrouwen en meisjes die zich niet willen onderwerpen aan FGM worden niet beschermd door de overheid. Verder hebben zij slechts in beperkte mate de mogelijkheid om zich, door elders in het land een toevlucht te zoeken, te onttrekken aan genitale verminking.
In stedelijke gebieden bestaat enige mogelijkheid om, door van huis weg te lopen, te ontsnappen aan de controle van de familie en op die manier te ontkomen aan genitale verminking. Wanneer ouders hun dochter(s) de mogelijkheid geven om zelf te kiezen, blijft de kans bestaan dat wanneer ze naar het dorp van familie gaan, de meisjes zonder instemming en medeweten van de ouders alsnog worden besneden”.
“3.4.2.5 Anti-FGM bewegingen
De [stam] hebben veel macht en zijn invloedrijk, zowel op politiek als op sociaal gebied. Uit vrees voor verlies van politieke aanhang durven veel politici dan ook de praktijk van genitale verminking niet aan de kaak te stellen”.
10.4
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseressen behoren tot de Temne, waarvan, gelet op het door eiseressen overgelegde rapport waarvan de inhoud door verweerder niet wordt betwist, 95,3% van de vrouwen wordt besneden. Niet in geschil is dat eiseres 1 de dochter is van een vooraanstaande Diba (ook wel Soweh genoemd) binnen het[stam]-genootschap in [plaats]. De rechtbank stelt vast dat eiseres 1 in [plaats] woonachtig was toen zij haar moeder assisteerde bij de besnijdenissen. Daarnaast hebben de feiten die verweerder geloofwaardig heeft geacht zich in en in de omgeving van [plaats] afgespeeld, laatstelijk rond de dood van de moeder van eiseres 1 in 2010.
10.5
Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het enkele feit dat eiseres 1 twee broers, een zus en een zoon in [plaats] heeft die eiseressen zouden kunnen helpen voldoende zou zijn om tot het oordeel te komen dat er sprake is van een vestigingsalternatief in [plaats].
11. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseressen een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: NV
Coll.: MvD
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.