1.9.In de periode tussen mei 2014 en november 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het bevel van de OvJ dat aan hem de kennisneming van diverse processtukken uit de strafzaak wordt onthouden. In dit kader heeft de OvJ:
- op 30 juli 2014 de aan de rechter-commissaris (hierna: de r-c) verstrekte stukken ook aan eiser verstrekt, te weten het startproces-verbaal, het proces-verbaal van verdenking van 24 januari 2012 en drie processen-verbaal stand van zaken;
- op 3 september 2014 een reactie gegeven op het bezwaar onthouding stukken van eiser van 29 augustus 2014. Hierin staat onder meer vermeld: “
De r-c van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft naar aanleiding van de bezwaren drie beschikkingen gewezen, te weten:
een beschikking van 27 juni 2014. Hierin staat onder meer vermeld, samengevat, dat is gebleken dat er een (internationaal) complex strafrechtelijk onderzoek tegen eiser gaande is en dat de OvJ genoegzaam heeft aangetoond dat met het verlenen van kennisneming aan verdachte van de tegen hem opgemaakte processtukken ernstig valt te vrezen dat hij de waarheidsvinding ernstig zou kunnen belemmeren. Het onthouden van deze stukken acht de r-c niet in strijd met het bepaalde in artikel 30 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het bezwaar van de raadsman van eiser wordt daarom ongegrond verklaard.
De beschikking van 12 september 2014. Hierin staat onder meer vermeld dat de r-c is gebleken dat er concreet onderzoek plaatsvindt in zowel binnen- als buitenland. Voorts wordt hierin overwogen:
“Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie een onjuiste uitleg geeft aan het begrip processtukken en – zo begrijpt de rechter-commissaris het standpunt van de verdediging – aldus een onjuist criterium aanlegt voor beantwoording van de vraag of stukken (en met name de rechtshulpverzoeken en onderliggende stukken) aan de verdediging onthouden kunnen/moeten worden.
Naar het oordeel van de rechter-commissaris is door de officier van justitie geen onjuist criterium aangelegd. Uit de beslissing van de officier van justitie van 28 augustus 2014 blijkt dat de onthouding kennisneming van stukken is gebaseerd op de overweging dat het prijsgeven van de onderzoeksbevindingen ertoe kan leiden dat de waarheidsvinding ernstig wordt belemmerd. Met de mededeling van de officier van justitie (in zijn brief van 3 september 2014) dat nog geen uitvoeringsstukken op de uitstaande rechtshulpverzoeken in Thailand, Spanje en Luxemburg zijn ontvangen, geeft de officier van justitie, anders dan de verdediging van mening is, niet aan dat daarom het rechtshulpverzoek (en onderliggende stukken) geen processtukken kunnen zijn, maar dat er fysiek (nog) geen onderzoeksresultaten zijn uit het buitenland die onderwerp kunnen zijn van de procedure inzake de onthouding kennisneming stukken.”
Verder heeft de OvJ volgens de r-c genoegzaam aangetoond dat met het verlenen van kennisneming aan verdachten van de processtukken ernstig te vrezen valt dat de waarheidsvinding ernstig zou kunnen worden belemmerd. Die vrees is voldoende concreet onderbouwd door de verwijzing naar de aard en omvang van het onderzoek (dat niet enkel ziet op een te grote voorraad softdrugs), het internationaal karakter van het onderzoek, de stand van het onderzoek en het collusiegevaar. Dat het strafrechtelijk onderzoek vooral financieel van aard zou zijn c.q. vooral zou zien op financiële stukken, doet, met name nu een van de verdenkingen ziet op witwassen, volgens de r-c niet af aan voornoemde vrees. Verder is niet gebleken dat de verdediging door het niet verstrekken van de stukken ernstig wordt belemmerd in het voeren van de verdediging. Ten slotte is niet gebleken dat eiser in Thailand gedetineerd is op grond van de Nederlandse strafzaak. De r-c heeft op al deze gronden het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
De beschikking van 7 november 2014. De r-c overweegt in deze beschikking samengevat als volgt. Gebleken is dat er nog concreet en actueel onderzoek plaatsvindt in het binnen- en buitenland. Dat onderzoek ziet niet alleen op de verdenking inzake de aanwezigheid van een te grote hoeveelheid softdrugs in de coffeeshops, maar ook op de overige verdenkingen. Er zijn geen omstandigheden die wijzen op een niet voortvarend optreden waardoor een eigen onderzoeksbelang wordt gecreëerd. De OvJ heeft genoegzaam aangetoond dat met het verlenen van kennisneming aan verdachten van de processtukken ernstig te vrezen valt dat de waarheidsvinding ernstig zou kunnen worden belemmerd. Met het verstrijken van de tijd wordt de beoordeling of sprake is van een grond tot onthouding van stukken, mede gelet op het verdedigingsbelang, indringender, maar gelet op de in de beschikking genoemde omstandigheden weegt het onderzoeksbelang, in de stand van het strafrechtelijk onderzoek alsdan, zwaarder dan het belang van de verdediging inzake kennisneming van de processtukken. Het bezwaarschrift wordt ongegrond verklaard.