Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen
beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b van het
Wetboek van Strafvordering. Voorop moet worden gesteld dat uitgangspunt is dat de verdachte
kennisneemt van processtukken. Gezien het feit dat van het bekijken van de onderhavige beelden
processen-verbaal zijn opgemaakt, welke zijn opgenomen in het procesdossier, dienen deze beelden te
worden aangemerkt als processtukken. Overigens lijkt hierover tussen partijen ook geen discussie te
bestaan.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de verdachte van de stukken
waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ten parkette of ter griffie afschrift krijgen (...).
Op grond van artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie in de
daar genoemde gevallen bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt
verstrekt.
Op grond van artikel 137 Wetboek van Strafvordering wordt onder de bevoegdheid tot kennisneming van
processtukken begrepen die tot kennisneming van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en
vastgelegd.
Ten aanzien van strekking en omvang van het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering zijn in de Memorie van Toelichting een aantal voorbeelden beschreven. “Indien het belang
van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dit verbiedt dan wel zwaarwichtige gronden aan het
algemeen belang ontleend zich daartegen verzetten, moet de officier van justitie het verstrekken van
afschriften kunnen tegenhouden.” Daarbij is het voorbeeld van kinderporno-grafisch materiaal genoemd,
waarbij wordt aangetekend dat het belang om verdere verspreiding of openbaarmaking van gevoelige
informatie tegen te gaan, in bepaalde gevallen zwaarder kan wegen dan het belang van de verdachte om in
de ruimst mogelijke zin, namelijk door het krijgen van een afschrift, te kunnen beschikken over de inhoud
van het procesdossier.
In de nota naar aanleiding van verslag merkt de Minister op (naar aanleiding van het verschil in redactie
tussen de artikelen 34, vierde lid jo 1 87d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering): “De
weigeringsgronden van artikel 32,tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn anders geformuleerd
omdat zij alleen betrekking hebben op beperkingen die ongeoorloofde verspreiding van gevoelige
processtukken willen tegengaan.”
Gelet op de wetgeschiedenis (MvT, 3246$, nr. 3 pagina 34/35) is op de vraag hoe op gegevensdragers
vastgelegde ‘stukken’ afschrift kan worden verkregen geen algemeen antwoord voorhanden gelet op de
grote variëteit aan moderne gegevensdragers. Een en ander zal naar omstandigheden moeten worden
beoordeeld. Uitgesproken is voorts dat het gewenst is voor het verstrekken van afschrift in een
elektronische omgeving te voorzien in nadere normering, bij voorbeeld op het punt van de authenticiteit en
integriteit van digitale afschriften. Artikel 32, vierde lid, biedt daarvoor een basis, aldus de Memorie van
Toelichting.
Op grond van artikel 32, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is tot stand gekomen het Besluit
van 15 december 2011, houdende regels inzake het procesdossier en de kennisneming en verstrekking van
afschriften van processtukken gedurende het voorbereidende onderzoek (verder: het Besluit). Gezien de
toelichting bij het Besluit (pagina 9/10) is uitgangspunt dat processtukken waarvan de kennisneming is
toegestaan, in beginsel altijd in afschrift moeten worden verstrekt. De situatie dat kan worden volstaan met
inzage van de processtukken zonder het verstrekken van afschriften is en blijft beperkt tot de situatie als
bedoeld in artikel 32, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. Voorts is gewezen op de rol en de
verantwoordelijkheid van de raadsman ten aanzien van in afschrift ontvangen processtukken. Daarbij is
opgemerkt dat artikel 32 Wetboek van Strafvordering en de Gedragsregels van de Nederlandse Orde van
Advocaten waarborgen bevatten tegen een ongeoorloofde openbaarmaking van stukken uit het
procesdossier. Tot slot wordt benadrukt dat de enkele vrees dat processtukken door de verdediging
openbaar zouden kunnen worden gemaakt, op zichzelf niet als een voldoende zwaarwegend belang kan
worden aangemerkt om af te zien van het verstrekken van afschriften.
De beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift draait om de vraag of het verstrekken van een afschrift
als verzocht in strijd komt met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Gelet op het
voorgaande is daarbij relevant of het verstrekken van het gevraagde afschrift kan leiden tot ongeoorloofde
openbaarmaking van gevoelige informatie. Daarbij dient het belang om een dergelijke openbaarmaking te
voorkomen, te tvorden afgewogen tegen het belang dat verdachten in de ruimste zin kunnen kennisnemen
van de inhoud van het procesdossier. In de onderhavige zaak is sprake van camerabeelden waarop naast de
verdachte, tevens derden te zien zijn, die aldus de officier van justitie, niet betrokken zijn bij het incident.
Het gaat daarbij enerzijds om beelden, opgenomen in een lift en anderzijds om beelden opgenomen in een
openbaar winkelcentrum. Zonder nadere motivering is niet op voorhand duidelijk, dat het enkel zichtbaar
zijn op dergelijke camerabeelden, als gevoelige informatie aangemerkt dient te worden. Voorts dient ervan
uit te worden gegaan dat de hiervoor genoemde Gedragsregels in beginsel een waarborg bieden tegen
ongeoorloofde openbaarmaking van processtukken door de verdediging, in welk licht de verdediging
tevens uitdrukkelijk heeft aangegeven de gegevensdrager te retourneren aan de officier van justitie zodra,
zo begrijpt de rechter-commissaris, in de zaak onherroepelijk is beslist alsmede dat hij deze gegevensdrager
niet aan derden zal vertrekken en, zo begrijpt de rechter-commissaris, dus ook niet zal vermenigvuldigen.
Gelet op het voorgaande dient derhalve in dit geval het belang, dat de verdachten in de ruimste zin kennis
kunnen nemen van de inhoud van het procesdossier. te prevaleren. Nu ook overigens niet is gebleken van
feiten of omstandigheden die het verstrekken van afschriften als verzocht in de weg staan dient het bezwaar
gegrond te worden verklaard.