ECLI:NL:RBDHA:2014:15955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
09/857339-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tot verstrekking van camerabeelden in strafzaak

In deze zaak heeft de rechter-commissaris, mr. O.M. Harms, op 13 november 2014 een beschikking gegeven naar aanleiding van een bezwaarschrift van de raadsman van de verdachte. De raadsman had op 25 september 2014 verzocht om camerabeelden op een gegevensdrager te verstrekken, maar ontving geen tijdige reactie van de officier van justitie. Dit leidde tot de veronderstelling van een fictieve weigering. De raadsman voerde aan dat belangrijke processtukken, zoals foto's van letsel en medische gegevens, niet aan het dossier waren toegevoegd. Op 22 oktober 2014 reageerde de officier van justitie, die zich verzette tegen de verstrekking van de beelden vanwege privacyoverwegingen van derden die op de beelden zichtbaar waren. De raadsman betwistte deze argumenten en stelde dat de vrees voor ongeoorloofde openbaarmaking niet voldoende was om de verstrekking te weigeren. De officier van justitie bood uiteindelijk aan om de beelden tijdelijk ter beschikking te stellen, mits de raadsman zich verplichtte om deze niet openbaar te maken.

De rechter-commissaris oordeelde dat de camerabeelden, die als processtukken moeten worden aangemerkt, aan de verdachte ter kennisneming moeten worden verstrekt. De rechter-commissaris benadrukte dat het belang van de verdachte om kennis te nemen van het procesdossier zwaarder weegt dan de privacyoverwegingen van derden, vooral omdat de verdediging had aangegeven de gegevensdrager te retourneren na afloop van de zaak. De beslissing werd genomen in het kader van artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering, dat de rechten van de verdachte waarborgt. De rechter-commissaris verklaarde het bezwaarschrift gegrond en droeg de officier van justitie op om de verzochte gegevensdragers binnen 14 dagen aan de raadsman te verstrekken.

Uitspraak

Be$chikking

RECHTBANK DEN HAAG

Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken
Parketnummer : 09/857339-14
RC-nummer : 14/3193
Beschikking op een bezwaarschrift ex artikel 32, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering in de
zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1976
wonende te [adres]
thans verblijvende: [penitentiaire inrichting].

PROCESGANG:

Op 25 september 2014 heeft de raadsman van verdachte de officier van justitie gevraagd om
camerabeelden te verstrekken op een gegevensdrager. Gezien het feit dat de raadsman op 3 oktober 2014
nog geen reactie van de officier van justitie had ontvangen, heeft de raadsman dit beschouwd als een
fictieve weigering om aan dit verzoek te voldoen. Tevens heeft de raadsman in zijn brief van 8 oktober
2014 aangegeven dat de foto’s van het letsel van cliënt nog steeds niet toegevoegd zijn aan het dossier en
evenmin stukken van het LUMC, betreffende de medische situatie van cliënt, aan dit dossier zijn
toegevoegd. Tegen deze achtergrond heeft de raadsman op 3 oktober 2014 een bezwaarschrift ex artikel 32,
vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij de rechter-commissaris.
Een afschrift van het bezwaarschrift is gezonden aan de officier van justitie en haar is gevraagd haar
zienswijze op het bezwaarschrift schriftelijk mede te delen aan de rechter-commissaris. Op 22 oktober 2014
heeft de rechter-commissaris de reactie van de officier van justitie ontvangen, inhoudende dat dat de
raadsman voor de zitting reeds alle beelden heeft kunnen bekijken. De officier van justitie heeft in deze
reactie verder aangegeven zich te verzetten tegen verstrekking van de beelden op een gegevensdrager, nu
op de beelden ook derden te zien zijn waarvan de privacy, bij verstrekking van de beelden, geschonden zou
worden. Voorts heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat de raadsman weliswaar reeds
gelegenheid heeft gehad de beelden op de rechtbank te bekijken, maar dat hij dit nogmaals kan doen indien
hij dit wenst. De officier van justitie heeft tegen die achtergrond aangegeven geen belang te zien bij het
verstrekken van de beelden. Ten aanzien van de stukken van het LUMC heeft de officier van justitie aan
gegeven dat deze stukken reeds opgevraagd zijn bij het LUMC, maar dat het Openbaar Ministerie
afhankelijk is van het LUMC om deze stukken te verstrekken.
De inhoud van de reactie van de officier van justitie is op 22 oktober 2014 medegedeeld aan de raadsman
van de verdachte. De raadsman heeft hierop gereageerd, inhoudende dat uit het besluit processtukken in
strafzaken van 15 december 2011, kan worden afgeleid dat de enkele vrees dat procestukken door de
verdediging openbaar zouden kunnen worden gemaakt op zichzelf niet als een voldoende zwaarwegend
belang kan worden aangemerkt om af te zien van het verstrekken van stukken. Daarnaast zou schending
van privacy in dit verband geen reden kunnen zijn om stukken te weigeren. Deze grond (bescherming
persoonlijke levenssfeer) dient immers ter voorkoming dat afschriften of gegevensdragers (zoals
bijvoorbeeld kinderpornobestanden) kunnen worden vermenigvuldigd, verspreid of openbaar gemaakt. Tot
slot heeft de raadsman aangegeven bereid te zijn een verklaring te ondertekenen dat hij de gegevensdrager
zal retourneren aan het Openbaar Ministerie zodra de strafzaak is afgelopen en dat hij de gegevens niet aan
derden zal verstrekken.
Op 7 november 2014 heeft de officier van justitie, in reactie op hetgeen de raadsman naar voren heeft
gebracht in zijn laatste bericht, laten weten dat zij coulancehalve in deze specifieke zaak bereid is om de
beelden van de lift, tijdelijk, ter beschikking te stellen. Hierbij heeft zij wel aangegeven dat de raadsman
dan zou moeten tekenen voor het feit dat hij de beelden weer zal inleveren en dat hij de beelden niet naar
buiten zal brengen. De officier van justitie heeft zich wel verzet tegen verstrekking van de beelden van het
winkelcentrtim, nu op deze beelden meerdere personen (derden) zichtbaar zijn. De raadsman kan deze
beelden evenwel onbeperkt bekijken op het paleis van justitie te Den Haag, aldus de officier van justitie.

BEOORDELING VAN HET BEZWAARSCHRIFT:

Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen
beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b van het
Wetboek van Strafvordering. Voorop moet worden gesteld dat uitgangspunt is dat de verdachte
kennisneemt van processtukken. Gezien het feit dat van het bekijken van de onderhavige beelden
processen-verbaal zijn opgemaakt, welke zijn opgenomen in het procesdossier, dienen deze beelden te
worden aangemerkt als processtukken. Overigens lijkt hierover tussen partijen ook geen discussie te
bestaan.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de verdachte van de stukken
waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ten parkette of ter griffie afschrift krijgen (...).
Op grond van artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie in de
daar genoemde gevallen bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt
verstrekt.
Op grond van artikel 137 Wetboek van Strafvordering wordt onder de bevoegdheid tot kennisneming van
processtukken begrepen die tot kennisneming van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en
vastgelegd.
Ten aanzien van strekking en omvang van het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering zijn in de Memorie van Toelichting een aantal voorbeelden beschreven. “Indien het belang
van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dit verbiedt dan wel zwaarwichtige gronden aan het
algemeen belang ontleend zich daartegen verzetten, moet de officier van justitie het verstrekken van
afschriften kunnen tegenhouden.” Daarbij is het voorbeeld van kinderporno-grafisch materiaal genoemd,
waarbij wordt aangetekend dat het belang om verdere verspreiding of openbaarmaking van gevoelige
informatie tegen te gaan, in bepaalde gevallen zwaarder kan wegen dan het belang van de verdachte om in
de ruimst mogelijke zin, namelijk door het krijgen van een afschrift, te kunnen beschikken over de inhoud
van het procesdossier.
In de nota naar aanleiding van verslag merkt de Minister op (naar aanleiding van het verschil in redactie
tussen de artikelen 34, vierde lid jo 1 87d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering): “De
weigeringsgronden van artikel 32,tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn anders geformuleerd
omdat zij alleen betrekking hebben op beperkingen die ongeoorloofde verspreiding van gevoelige
processtukken willen tegengaan.”
Gelet op de wetgeschiedenis (MvT, 3246$, nr. 3 pagina 34/35) is op de vraag hoe op gegevensdragers
vastgelegde ‘stukken’ afschrift kan worden verkregen geen algemeen antwoord voorhanden gelet op de
grote variëteit aan moderne gegevensdragers. Een en ander zal naar omstandigheden moeten worden
beoordeeld. Uitgesproken is voorts dat het gewenst is voor het verstrekken van afschrift in een
elektronische omgeving te voorzien in nadere normering, bij voorbeeld op het punt van de authenticiteit en
integriteit van digitale afschriften. Artikel 32, vierde lid, biedt daarvoor een basis, aldus de Memorie van
Toelichting.
Op grond van artikel 32, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is tot stand gekomen het Besluit
van 15 december 2011, houdende regels inzake het procesdossier en de kennisneming en verstrekking van
afschriften van processtukken gedurende het voorbereidende onderzoek (verder: het Besluit). Gezien de
toelichting bij het Besluit (pagina 9/10) is uitgangspunt dat processtukken waarvan de kennisneming is
toegestaan, in beginsel altijd in afschrift moeten worden verstrekt. De situatie dat kan worden volstaan met
inzage van de processtukken zonder het verstrekken van afschriften is en blijft beperkt tot de situatie als
bedoeld in artikel 32, tweede lid, Wetboek van Strafvordering. Voorts is gewezen op de rol en de
verantwoordelijkheid van de raadsman ten aanzien van in afschrift ontvangen processtukken. Daarbij is
opgemerkt dat artikel 32 Wetboek van Strafvordering en de Gedragsregels van de Nederlandse Orde van
Advocaten waarborgen bevatten tegen een ongeoorloofde openbaarmaking van stukken uit het
procesdossier. Tot slot wordt benadrukt dat de enkele vrees dat processtukken door de verdediging
openbaar zouden kunnen worden gemaakt, op zichzelf niet als een voldoende zwaarwegend belang kan
worden aangemerkt om af te zien van het verstrekken van afschriften.
De beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift draait om de vraag of het verstrekken van een afschrift
als verzocht in strijd komt met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Gelet op het
voorgaande is daarbij relevant of het verstrekken van het gevraagde afschrift kan leiden tot ongeoorloofde
openbaarmaking van gevoelige informatie. Daarbij dient het belang om een dergelijke openbaarmaking te
voorkomen, te tvorden afgewogen tegen het belang dat verdachten in de ruimste zin kunnen kennisnemen
van de inhoud van het procesdossier. In de onderhavige zaak is sprake van camerabeelden waarop naast de
verdachte, tevens derden te zien zijn, die aldus de officier van justitie, niet betrokken zijn bij het incident.
Het gaat daarbij enerzijds om beelden, opgenomen in een lift en anderzijds om beelden opgenomen in een
openbaar winkelcentrum. Zonder nadere motivering is niet op voorhand duidelijk, dat het enkel zichtbaar
zijn op dergelijke camerabeelden, als gevoelige informatie aangemerkt dient te worden. Voorts dient ervan
uit te worden gegaan dat de hiervoor genoemde Gedragsregels in beginsel een waarborg bieden tegen
ongeoorloofde openbaarmaking van processtukken door de verdediging, in welk licht de verdediging
tevens uitdrukkelijk heeft aangegeven de gegevensdrager te retourneren aan de officier van justitie zodra,
zo begrijpt de rechter-commissaris, in de zaak onherroepelijk is beslist alsmede dat hij deze gegevensdrager
niet aan derden zal vertrekken en, zo begrijpt de rechter-commissaris, dus ook niet zal vermenigvuldigen.
Gelet op het voorgaande dient derhalve in dit geval het belang, dat de verdachten in de ruimste zin kennis
kunnen nemen van de inhoud van het procesdossier. te prevaleren. Nu ook overigens niet is gebleken van
feiten of omstandigheden die het verstrekken van afschriften als verzocht in de weg staan dient het bezwaar
gegrond te worden verklaard.

BESLISSING:

De rechter-commissaris verklaart het bezwaarschrift GEGROND en draagt de officier van justitie op
kennisneming te verlenen van de verzochte processtukken aan de verdachte. De rechter-commissaris geeft
aan dat hij het in belang van het onderzoek nodig acht dat de officier van justitie de verzochte
gegevensdragers met daarop de camerabeelden binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing
verstrekt aan de raadsman. Ten aanzien van de stukken van het LUMC zal de officier van justitie de
stukken dienen te verstrekken zodra deze ontvangen worden vanuit het LUMC.
Deze beschikking is gegeven te Den Haag op 13 november 2014 door
mr. O.M. Harms,
rechter-commissaris.