ECLI:NL:RBDHA:2014:1598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
C/09/456462 / KG ZA 13-1425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om toevoeging voor rechtsbijstand in het ESMA-proces

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een in Nederland woonachtige Argentijn, en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde dat de Staat hem een toevoeging zou verstrekken op grond van de Wet op de Rechtsbijstand voor de verleende en nog te verlenen rechtsbijstand in het ESMA-proces, waarin hij wordt vervolgd in Argentinië. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser] in het verleden meerdere aanvragen voor een toevoeging heeft gedaan, waarvan de meeste zijn afgewezen. De rechter oordeelde dat de beslissingen van de Raad voor Rechtsbijstand onherroepelijk zijn en dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn primaire en meer subsidiaire vordering. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan de uitlevering van [eiser] aan Argentinië, en dat de Staat niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de voortgang van het strafproces in Argentinië. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de scheiding tussen de verantwoordelijkheden van de Nederlandse Staat en de Argentijnse autoriteiten in het kader van het rechtshulpverzoek en de rechtsbijstand.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/456462 / KG ZA 13-1425
Vonnis in kort geding van 11 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
thans gedetineerd te[plaats] (Argentinië),
eiser,
advocaat mr. G.G.J. Knoops te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W. Heemskerk te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 januari 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
In de periode van 1976 – 1983 heerste een militaire dictatuur in Argentinië, (onder anderen) onder leiding van Jorge Videla. Op het voormalige opleidingscentrum van de Argentijnse marine, de ESMA, werden in die periode vermoedelijk duizenden politieke tegenstanders van het “Videla-regime” gevangen gehouden, gemarteld en vermoord. Vanaf de ESMA werden ook gevangenen naar het nabijgelegen vliegveld gebracht, waar zij aan boord werden gebracht van vliegtuigen van waaruit zij gedrogeerd in zee werden gegooid.
1.2.
[eiser] was van 1 november 1988 tot 22 september 2009 als piloot werkzaam bij Transavia Airlines C.V. en emigreerde in 1988 naar Nederland. Naast de Argentijnse nationaliteit heeft [eiser] sinds 1995 ook de Nederlandse nationaliteit.
1.3.
Het Nederlandse openbaar ministerie is medio 2006 een opsporingsonderzoek naar [eiser] begonnen met betrekking tot zijn vermeende betrokkenheid bij verdwijningen van personen in de periode van 1976 – 1983 in Argentinië. In het kader van dat onderzoek heeft de Nederlandse officier van justitie op 14 juli 2008 een internationaal verzoek om rechtshulp aan Argentinië gestuurd.
1.4.
Argentinië is, naar aanleiding van het rechtshulpverzoek van Nederland, zelf een strafrechtelijk onderzoek naar [eiser] begonnen, als onderdeel van een lopend onderzoek naar de betrokkenheid van ex-militairen van de ESMA bij de onder 1.1. genoemde vluchten. Vervolgens heeft Argentinië een rechtshulpverzoek bij Nederland ingediend.
1.5.
De Staat heeft Argentinië bericht [eiser] niet uit te zullen leveren omdat hij ook de Nederlandse nationaliteit bezit en er geen uitleveringsverdrag is met Argentinië. Op 3 maart 2009 heeft Argentinië [eiser] internationaal gesignaleerd met het oog op zijn aanhouding.
1.6.
Op 22 september 2009 is [eiser] op grond van de internationale signalering aangehouden op de luchthaven van Valencia (Spanje). Argentinië heeft vervolgens een uitleveringsverzoek bij de Spaanse autoriteiten ingediend.
1.7.
[eiser] heeft de Staat op 26 november 2009 gedagvaard in kort geding en onder meer gevorderd de Staat te gebieden een overleveringsverzoek bij de Spaanse autoriteiten in te dienen en de vervolging van [eiser] in Nederland voort te zetten. De zaak is behandeld op 10 december 2009. Bij vonnis van 18 december 2009 zijn de vorderingen van [eiser] afgewezen. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:
“Dat Nederland beschikt over het belangrijkste bewijsmateriaal tegen eiser is niet overtuigend, nu dat verklaringen zijn van getuigen die het een en ander alleen van horen zeggen hebben vernomen. Aangezien in Argentinië in het ESMA-proces meerdere personen vervolgd (gaan) worden, zonder gebruikmaking van de verklaringen van de Nederlandse getuigen, en Argentinië eiser in 2008 heeft betrokken bij het ESMA-onderzoek, valt te verwachten dat Argentinië over meer en waarschijnlijk belangrijker bewijsmateriaal beschikt dan Nederland. (...) Voorts is niet weersproken dat in Argentinie naar verwachting binnen een jaar het ESMA-proces kan plaatsvinden. (...) Voor zover eiser heeft gesteld dat zijn rechten geschonden dreigen te worden bij uitlevering aan Argentinië, kan hem die stelling in deze procedure niet baten. Argentinië is partij bij het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en heeft zich daarmee verbonden de rechten van de mens te zullen respecteren. Het is aan de Spaanse uitleveringsrechter om, in zijn afweging of de gevraagde uitlevering kan worden toegestaan, de gestelde dreigende schending van eisers rechten te beoordelen.”
1.8.
Op 6 mei 2010 is [eiser] door Spanje aan Argentinië uitgeleverd en aldaar in voorlopige hechtenis genomen. Op 28 december 2010 is zijn voorlopige hechtenis geschorst.
1.9.
Op verzoek van de zijde van [eiser] zijn van 10 tot en met 21 januari 2011, na een nieuw rechtshulpverzoek van Argentinië aan Nederland, twaalf Nederlandse getuigen gehoord door de Nederlandse rechter-commissaris in Nederland.
1.10.
Sinds 9 juni 2011 verblijft [eiser] opnieuw in voorlopige hechtenis in Argentinië. Het proces tegen [eiser] is in november 2012 aangevangen.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis en zakelijk weergegeven:
I. primair de Staat te bevelen binnen zeven dagen aan [eiser] dan wel zijn Nederlandse raadslieden een toevoeging op grond van de Wet op de Rechtsbijstand te verstrekken voor de verleende en nog te verlenen rechtsbijstand vanuit Nederland in het ESMA-proces over de periode van 22 september 2009 tot en met het einde van dat proces, met abstrahering van een draagkrachtberekening;
II. subsidiair een zodanige voorziening te treffen dat door de Staat wordt voorzien in een adequate financiële vergoeding van de Nederlandse verdediging van [eiser] vanaf 22 september 2009 en gedurende het gehele ESMA-proces;
III. meer subsidiair te bevelen dat de Staat op grond van artikel 6 lid 1 en 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens de werkzaamheden van Knoops’ advocaten in verband met de aan [eiser] verleende en te verlenen rechtsbijstand over de periode vanaf september 2009 tot en met het einde van het strafproces zal doen vergoeden op grond van het in strafzaken door de Raad van Rechtsbijstand te hanteren uurtarief.
2.2.
Daartoe voert [eiser] het volgende aan. De Staat heeft actief meegewerkt aan de vervolging van [eiser] in Argentinië. Het bewijs, zowel in belastende als ontlastende zin voor [eiser], bevindt zich in Nederland. Zonder de interventie van de Staat zou Argentinië geen strafproces tegen [eiser] zijn gestart. De Staat heeft dan ook de verplichting om [eiser] van gefinancierde Nederlandse rechtsbijstand te voorzien.
De Staat heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, nu hij in 2008-2009 ongeclausuleerd medewerking heeft verleend aan het voorbereiden van een strafzaak tegen [eiser] in Argentinië. De Staat heeft materiaal verstrekt dat voortkwam uit oriënterend onderzoek door het landelijk parket in de periode van 2006-2008 en heeft op verzoek van Argentinië een huiszoeking bij [eiser] verricht. Ook heeft de Staat vluchtgegevens van [eiser] aan Argentinië verstrekt, hetgeen heeft geleid tot de arrestatie van [eiser] in Valencia. Voorts is gebleken dat de voorzieningenrechter zijn beslissing van december 2009 op aannames heeft gebaseerd die onjuist blijken te zijn en niet op feiten berusten. De voorzieningenrechter heeft zich laten leiden door onjuiste informatie van de landsadvocaat. Er is geen belastend bewijsmateriaal aanwezig in Argentinië en het ontlastende bewijsmateriaal bevindt zich in Nederland. Bijna vier jaar na de aanhouding van [eiser] blijkt dat Argentinië niet over ander bewijsmateriaal beschikt dan over de auditu-verklaringen die drie Nederlandse getuigen in 2008 in Nederland hebben afgelegd. Daar komt bij dat de Nederlandse verdediging van [eiser] in 2012 in contact is getreden met drie nieuwe getuigen die op essentiële onderdelen ontlastend over [eiser] konden verklaren. De Staat heeft in kort geding verklaard dat het voorarrest in Argentinië is gemaximaliseerd tot twee jaar met in uitzonderlijke gevallen één jaar verlenging. Gezien het aantal getuigenverhoren dat nog moet plaatsvinden, zal het ESMA-proces echter naar verwachting pas in 2015-2016 zijn afgerond. Op dat moment zal het voorarrest van [eiser] zijn opgelopen tot zes jaar. Als de voorzieningenrechter daar in december 2009 mee bekend was geweest, is bepaald niet uitgesloten dat de belangenafweging anders zou zijn uitgevallen. Dit klemt temeer nu de Staat sinds december 2011 wel op de hoogte is van deze actuele en juiste informatie en tot op heden geen actie tegen Argentinië heeft ondernomen. Ook de uitleg van de Staat van het vertrouwensbeginsel ten aanzien van Argentinië is onjuist geweest. Argentinië is weliswaar aan het IVBPR gebonden, maar in de procedure tegen [eiser] blijkt wel degelijk sprake te zijn van schendingen van fundamentele mensenrechten.
Voorts heeft het Nederlandse openbaar ministerie tijdens een NOS nieuwsuitzending verklaard dat uit de vliegerslogboeken zou blijken dat [eiser] zou hebben gelogen over het type vliegtuigen waarmee hij vloog, waarmee werd gesuggereerd dat hij wél dodenvluchten zou hebben gevlogen. Dat is een vorm van oneigenlijke beïnvloeding van getuigen en een schending van de onschuldpresumptie. Ook heeft de Staat ontlastende verklaringen buiten het dossier gehouden. Uit een en ander volgt dat de Staat van meet af aan grote invloed op het Argentijnse proces tegen [eiser] heeft uitgeoefend en dat ook in een richting heeft willen manoeuvreren die voor [eiser] belastend is.
Omdat [eiser] de Nederlandse nationaliteit bezit en de Staat actief heeft meegewerkt aan zijn uitlevering aan Argentinië, heeft de Staat een eigen verantwoordelijkheid voor het beschermen van zijn mensenrechten. Dat volgt ook uit het gegeven dat de Staat in andere rechtsgangen in het buitenland wel intervenieert. In de zaak van [eiser] heeft de Staat een minimalistische inspanning getoond na de aanhouding van [eiser]. De Staat heeft zijn verplichting geschonden door zonder voorbehoud, actief medewerking te verlenen aan de uitlevering van [eiser] aan Argentinië. Volgens de rechtspraak van het EHRM hebben derde landen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het beschermen van mensenrechten tegenover burgers die voorwerp van uitlevering/overlevering zijn. Een derde land mag niet meewerken aan een rechtshulpverzoek als het leidt tot schending van mensenrechten.
Het handelen van de Staat heeft geleid tot schendingen van het EVRM. De onschuldpresumptie is geschonden doordat de Argentijnse justitie verlangt dat [eiser] zijn onschuld bewijst, in plaats van dat zijn schuld door de Argentijnse justitie met bewijsmiddelen wordt aangetoond. Het enige belastende bewijs bestaat uit de auditu getuigenverklaringen. Die getuigen bevinden zich in Nederland. Daarnaast bevinden zich in Nederland negen getuigen die op essentiële onderdelen ontlastend over [eiser] hebben verklaard. Bovendien heeft een analyse van de vlieglogboeken van [eiser] uitgewezen dat hij de dodenvluchten niet kan hebben uitgevoerd. Daarnaast zijn het recht van [eiser] op berechting binnen een redelijke termijn en het recht om het proces in vrijheid af te wachten, geschonden. Een objectieve rechtvaardiging voor de voorlopige hechtenis ontbreekt. Er is voor [eiser] geen effectieve toetsing van de procedure omtrent de voorlopige hechtenis en er is geen effectieve wijze om het besluit tot voorlopige hechtenis aan te vechten. Ook is de kennelijke partijdigheid van de Argentijnse rechters opvallend. Er worden door dezelfde rechters verschillende conclusies getrokken uit dezelfde materie en betrokkenen staan onder zware politieke druk om door te gaan met het proces tegen [eiser]. Het verzoek om getuigen te horen die op essentiële punten ontlastend over [eiser] kunnen verklaren, is afgewezen. Daarmee wordt aan de verdediging een middel ontnomen om de onschuld van [eiser] aan te tonen. Dat is een schending van het beginsel van ‘equality of arms’.
De Staat heeft tot op heden niets gedaan om de strafzaak tegen [eiser] over te nemen, ondanks de verzoeken van de verdediging van [eiser] om daartoe over te gaan. Pas na een verzoek daartoe heeft de Staat toegezegd aandacht te zullen vragen bij de Nederlandse ambassadeur te Buenos Aires voor de verzoeken tot bespoediging van de berechting van [eiser].
De Nederlandse verdediging van [eiser] heeft in verschillende juridische procedures om gefinancierde rechtsbijstand vanuit Nederland verzocht. Die verzoeken zijn niet succesvol geweest. Alle rechtsmiddelen op grond van de Wet op de Rechtsbijstand zijn uitgeput. Ook andere wegen hebben er niet toe geleid dat de Staat het belang van het afgeven van een toevoeging aan [eiser] heeft erkend. Volgens artikel 12 van de Wet op de Rechtsbijstand wordt rechtsbijstand uitsluitend verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen. Uitzonderingen daarop kunnen, volgens het Handboek Toevoegen van de Raad voor Rechtsbijstand, worden gemaakt indien in verband met aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer, de rechtsbijstand van een Nederlandse advocaat noodzakelijk is in een strafzaak die dient in het buitenland. De strafzaak tegen [eiser] in Argentinië heeft een internationaal karakter, er is een concreet Nederlands belang mee gemoeid en Nederlandse verdediging is essentieel. Al het bewijs en alle getuigen bevinden zich in Nederland. De rol van de Nederlandse verdediging is tot dusver zeer extensief geweest. De verdediging heeft een zogenaamd monitoring systeem doen entameren aan de zijde van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken, een groot aantal getuigen in Nederland doen horen en de vertaalde verklaringen daarvan ingebracht in het Argentijnse strafproces en deskundigenonderzoek naar de vliegerslogboeken van [eiser] laten verrichten, waarvan de rapportage eveneens in de procedure is ingebracht. Dit soort werkzaamheden zullen zich in 2014 voortzetten. De Staat stelt ongemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Wet op de Rechtsbijstand rechtvaardigen. Die omstandigheden bestaan wel. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het belang van een goede en adequate verdediging van [eiser] door een advocaat van eigen keuze erkend. Ook de directie van de Raad voor Rechtsbijstand was van oordeel dat een mogelijkheid moest worden gecreëerd voor het verlenen van financiële steun aan [eiser].
Als gevolg van de onrechtmatige detentie van [eiser], die sinds 2009 voortduurt, is sprake van substantiële financiële schade die [eiser] en zijn gezin hebben geleden en nog lijden. De huidige financiële situatie van [eiser] is zeer precair. De Nederlandse verdediging heeft tot dusverre meer dan 300 uur werk aan rechtsbijstand verleend, zodat de gevorderde voorziening te meer redelijk en billijk is te achten.
Het spoedeisend belang is gelegen in de uitzichtloze situatie die thans is ontstaan voor [eiser]. Het vooruitzicht dat [eiser] heeft, afwachting van zijn proces in detentie tot ten minste 2015-2016, vormt een flagrante schending van zijn rechten als verdachte. Op de lijst met nog te verhoren getuigen staan zes Nederlandse getuigen die niet eerder zijn gehoord. Het is met name de Nederlandse verdediging die deze getuigen zal moeten voorbereiden op hun komst naar Argentinië.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] beoogt met zijn vorderingen (primair) te bewerkstelligen dat aan hem een toevoeging wordt verstrekt voor zijn rechtsbijstand vanuit Nederland. Aan die vorderingen legt hij bepalingen uit de Wet op de Rechtsbijstand (WRB) ten grondslag. Vaststaat dat [eiser] in het verleden meermalen toevoegingen heeft aangevraagd bij (het bestuur van) de Raad voor Rechtsbijstand, het orgaan dat op grond van de WRB bevoegd is te beslissen op dergelijke verzoeken. De beslissingen van de Raad zijn beschikkingen als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat tegen die beslissingen bezwaar bij de Raad voor Rechtsbijstand en beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter openstaat als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze bestuursrechtelijke rechtsgang is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, waardoor de toegang tot de burgerlijke rechter wordt afgesloten.
3.2.
[eiser] heeft zesmaal een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Vier aanvragen zijn afgewezen. Tegen twee van die beslissingen heeft [eiser] bezwaar gemaakt. Die bezwaren zijn ongegrond verklaard, waarop [eiser] geen beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter. Gelet hierop zijn alle beslissingen van de Raad voor Rechtsbijstand onherroepelijk en hebben deze formele rechtskracht. Die beslissingen kunnen dan ook niet meer worden aangetast, ook niet via een verkapt hoger beroep bij de civiele rechter, nog daargelaten dat een veroordeling tot vergoeding van in het verleden gemaakte kosten niet past bij het karakter van een kortgedingprocedure, waarin op de toekomst gerichte ordemaatregelen kunnen worden getroffen.
3.3.
Daarbij komt dat [eiser], voor zover zijn vordering ziet op toekomstige kosten van zijn rechtsbijstand, de mogelijkheid heeft via voornoemde bestuursrechtelijke rechtsgang (opnieuw) een toevoegingsverzoek te doen. Dat een dergelijk verzoek, zoals [eiser] stelt, op voorhand kansloos zou zijn, maakt niet dat de civiele rechter over dat verzoek kan oordelen. Niet valt in te zien dat in een procedure bij (uiteindelijk) de bestuursrechter niet alle argumenten van [eiser] aan de orde kunnen komen. Een en ander brengt mee dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn primaire vordering en meer-subsidiaire vordering.
3.4.
Voor zover [eiser] zijn primaire vordering baseert op artikel 42 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), geldt het volgende. Het artikel ziet op verdachten die niet in de zaak waarin ze vervolgd worden in voorlopige hechtenis zitten, maar in een andere zaak in voorlopige hechtenis zitten of op andere gronden door de daartoe bevoegde autoriteiten van hun vrijheid zijn beroofd en bepaalt dat enkel de voorzitter van de rechtbank, dan wel van het gerechtshof, waarvoor de zaak moet dienen bevoegd is tot het geven van de bedoelde last. Zoals (de raadsman van) [eiser] ter zitting heeft erkend, biedt artikel 42 lid 2 Sv bovendien slechts een grondslag voor een last tot toevoeging in Nederlandse strafzaken en niet voor een last tot toevoeging in buitenlandse strafzaken. Het staat de voorzieningenrechter niet vrij om zonder wettelijke grondslag een last tot toevoeging af te geven.
3.5.
[eiser] stelt voorts – ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering – dat de Staat onrechtmatig tegen hem heeft gehandeld. Volgens [eiser] had de Staat allereerst niet aan zijn uitlevering aan Argentinië mogen meewerken. De Staat heeft erkend in het kader van het rechtshulpverzoek van Argentinië medewerking te hebben verleend aan de uitlevering van [eiser] aan Argentinië. Uit de bepalingen omtrent het verlenen van rechtshulp in het Wetboek van Strafvordering en het Verdrag tegen Foltering volgt evenwel dat in beginsel in zo ruim mogelijk mate moet worden voldaan aan een dergelijk rechtshulpverzoek. Alleen als een dwingende weigeringsgrond als bedoeld in artikel 552l Sv dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. Gesteld noch gebleken is dat zich in onderhavig geval een dwingende weigeringsgrond heeft voorgedaan, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de Staat op dit punt onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien is ter zitting vast komen te staan dat [eiser] (uiteindelijk) zelf met zijn uitlevering aan Argentinië heeft ingestemd. Dat brengt mee dat een eventueel causaal verband tussen mogelijk onrechtmatig handelen van de Staat en de schadelijke gevolgen die [eiser] ondervindt van de uitlevering hoe dan ook is doorbroken.
3.6.
Ook de stelling van [eiser] dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de voorzieningenrechter onjuist voor te lichten in de eerdere kortgedingprocedure over het gebod tot het indienen van een overleveringsverzoek, slaagt niet. De Staat heeft in het kader van dat kort geding enkel de
verwachtinguitgesproken dat Argentinië over meer en belangrijker bewijsmateriaal beschikt dat Nederland. Die verwachting was er onder meer op gebaseerd dat de vermeende strafbare feiten zich in Argentinië hebben afgespeeld, zoals ook ter zitting is toegelicht. De stelling van [eiser] – wat daar ook van zij – dat naderhand is gebleken dat Argentinië in het geheel niet over ander bewijsmateriaal beschikt, kan niet tot de conclusie leiden dat de Staat de voorzieningenrechter onjuist heeft voorgelicht. Dat geldt eveneens voor de stelling dat de behandeling van zijn strafzaak veel langer op zich laat wachten dan ten tijde van de behandeling van het kort geding door de Staat werd voorzien. De Staat heeft ook in dat kader immers enkel een verwachting uitgesproken op grond van de indertijd beschikbare informatie. Van een onjuiste presentatie van feiten is dan ook geen sprake geweest. De verwachting van de Staat over de termijn waarbinnen het proces tegen [eiser] zou kunnen plaatsvinden is door de voorzieningenrechter meegewogen in de beoordeling, nu die verwachting niet van de zijde van [eiser] is weersproken. De Staat heeft voorts erkend dat hij in de procedure in kort geding heeft verklaard dat het voorarrest in Argentinië is gemaximaliseerd tot twee jaar met in uitzonderlijke gevallen één jaar verlenging. De Staat heeft ter zitting in deze procedure verklaard dat (de toepassing van) de regelgeving nadien is gewijzigd. Nog daargelaten dat uit het vonnis van de voorzieningenrechter niet blijkt dat de mededeling van de Staat over de maximale duur van een voorlopige hechtenis van belang is geweest om tot het oordeel te komen, is gesteld noch gebleken dat die mededeling op het moment dat ze werd gedaan onjuist was. Daarnaast maakt een mogelijke schending door Argentinië van de mensenrechten niet dat – zoals [eiser] stelt – de Staat het vertrouwensbeginsel verkeerd heeft uitgelegd. Vaststaat immers dat Argentinië zich aan het IVBPR heeft verbonden. Bovendien is het – zoals ook door de voorzieningenrechter in het eerdere kort geding overwogen – de taak geweest van de Spaanse uitleveringsrechter om de gestelde dreigende schending van de rechten van [eiser] te beoordelen. Daarbij komt dat is gesteld noch gebleken dat een eventueel uitleveringsverzoek aan de Spaanse autoriteiten tot het door [eiser] gewenste resultaat zou hebben geleid.
3.7.
Voor zover [eiser] betoogt dat de Staat – los van het voorgaande – verantwoordelijk is voor de situatie waarin hij zich thans bevindt, kan dat betoog niet worden gevolgd. Hoewel de huidige situatie van [eiser] vanuit het oogpunt van mensenrechten inderdaad alle reden tot zorg geeft, is het immers niet de Staat die beslissingen kan nemen over de voorlopige hechtenis en de voortgang van het lopende strafproces in Argentinië. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat de Staat – via diplomatieke wegen – meer inspanningen dient te verrichten om zijn situatie te verbeteren, geldt dat – nog los van de vraag of de Staat daartoe gehouden is – hij geen daartoe strekkende vordering heeft ingesteld.
3.8.
Een en ander leidt tot de conclusie dat ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn primaire en meer subsidiaire vordering;
- wijst het subsidiair gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.
hvd