ECLI:NL:RBDHA:2014:16001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
C-09-474743 - KG ZA 14-1177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van vordering tot overplaatsing naar een andere penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], een Belgische gedetineerde, vorderde om overgeplaatst te worden naar de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Middelburg, locatie Torentijd. [eiser] is door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaar en is als ongewenst vreemdeling aangemerkt. Hij heeft herhaaldelijk verzocht om overplaatsing naar België om daar zijn straf uit te zitten, maar deze verzoeken zijn door de Minister van Veiligheid en Justitie afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat er voor hem een andere rechtsgang openstaat die voldoende rechtsbescherming biedt. De procedure bij de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) wordt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang beschouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiser] niet heeft aangetoond dat deze procedure niet adequaat is en dat hij bovendien de mogelijkheid heeft om een nieuw verzoek om overplaatsing in te dienen. De vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat er geen onrechtmatig handelen van de Staat is gebleken. [eiser] werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/474743 / KG ZA 14-1177
Vonnis in kort geding van 18 november 2014
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
eiser,
advocaat mr. D.M. Penn te Maastricht,
tegen:
de Staat der Nederlanden, meer speciaal de Minister van Veiligheid en Justitie,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 november 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[eiser] heeft de Belgische nationaliteit.
1.2.
[eiser] is door het gerechtshof Den Haag bij arrest van 25 oktober 2007 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestien jaar en is bij beschikking van 5 november 2008 als ongewenst vreemdeling aangemerkt.
1.3.
Op 25 maart 2009 is artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: Rspog) in werking getreden. Ingevolge dit artikel worden – voor zover nu van belang – vreemdelingen die een gevangenisstraf moeten uitzitten en die geen rechtmatige verblijf in Nederland hebben geplaatst in inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (hierna: VRIS-inrichtingen).
1.4.
De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van [eiser] is begonnen in de P.I. Dordtse Poorten (thans P.I. Dordrecht). Op 22 februari 2008 is [eiser] overgeplaatst naar de P.I. Middelburg, locatie Torentijd. Omdat de verhoudingen tussen [eiser] en het personeel van de P.I. Middelburg, locatie Torentijd, onder druk zijn komen te staan is [eiser] op 14 december 2010 overgeplaatst naar de P.I. Breda, locatie Boschpoort. Op 18 oktober 2011 is [eiser], in verband met een herbestemming van de P.I. Breda, locatie Boschpoort, overgeplaatst naar de P.I. Dordrecht en vervolgens op 14 december 2011 naar de P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem. Sinds 25 september 2013 verblijft [eiser] in de P.I. Ter Apel. Sinds zijn verblijf in de P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem verblijft [eiser] in een VRIS-inrichting. De overplaatsing naar de P.I. Ter Apel is het gevolg van een herbestemming van de P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem – die locatie is niet langer een VRIS-inrichting. Op dit moment is de P.I. Ter Apel de enige VRIS-inrichting in Nederland.
1.5.
[eiser] heeft vanaf kort na zijn onherroepelijke veroordeling herhaaldelijk verzocht om op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen over te worden gebracht naar België, om aldaar het restant van zijn gevangenisstraf te ondergaan. Deze verzoeken zijn allemaal door de Minister van (Veiligheid en) Justitie (hierna: de minister) afgewezen.
1.6.
Vanaf het moment dat de plaatsing van [eiser] in de P.I. Middelburg, locatie Torentijd, werd beëindigd heeft [eiser] telkens bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de selectiefunctionaris met betrekking tot overplaatsingen (behoudens tegen de beslissing tot overplaatsing naar de P.I. Ter Apel), alsmede tegen afwijzingen door de selectiefunctionaris van zijn (herhaaldelijke) verzoeken om te worden overgeplaatst naar de P.I. Middelburg, locatie Torentijd. Al deze bezwaren zijn ongegrond verklaard. [eiser] heeft vervolgens meerdere malen beroep ingesteld bij beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna de RSJ). De RSJ heeft op 28 december 2011 een beroep niet-ontvankelijk verklaard, op 15 juni 2011, 7 juni 2012, 31 juli 2012 en 15 maart 2013 heeft de RSJ beroepen van [eiser] ongegrond verklaard. Bij beslissing van 3 april 2012 is een beroep gegrond verklaard, omdat er naar het oordeel van de RSJ in de beslissing van de selectiefunctionaris sprake was van een motiveringsgebrek, en is de selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Die nieuwe beslissing heeft de selectiefunctionaris op 26 april 2012 genomen, doch ook die beslissing realiseerde niet het doel van [eiser] van terugplaatsing naar de P.I. Middelburg, locatie Torentijd. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is door de RSJ op 31 juli 2012 ongegrond verklaard. De beslissingen tot ongegrondverklaring van de RSJ hielden telkens – kort en zakelijk weergegeven – in dat de selectiefunctionaris de verzoeken tot overplaatsing naar de P.I. Middelburg, locatie Torentijd, in redelijkheid kon afwijzen omdat de eerder gespannen verhouding tussen [eiser] en het personeel van die penitentiaire inrichting aan terugkeer in die inrichting in de weg staat en (vanaf de beslissing van 31 juli 2012) er zich geen voldoende zwaarwegende omstandigheden voordoen die plaatsing in een andere inrichting dan P.I. Ter Apel kunnen rechtvaardigen. Het recht op family life van [eiser] wordt volgens de RSJ niet geschonden, omdat [eiser] via webcam (Skype) contact met zijn familie kan onderhouden en niet vaststaat dat zijn familie niet incidenteel naar de P.I. Ter Apel zou kunnen komen.
1.7.
Op 12 februari 2014 heeft de selectiefunctionaris een nieuw verzoek van [eiser] om overplaatsing afgewezen en na een bezwaarschrift van [eiser] van 24 maart 2014 is die beslissing door de selectiefunctionaris op 29 april 2014 herhaald. Van deze laatste beslissing heeft [eiser] geen beroep ingesteld bij de RSJ.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –:
i) dat de Staat op straffe van een dwangsom wordt bevolen [eiser] binnen tien dagen na betekening van dit vonnis over te plaatsen naar de P.I. Middelburg, locatie Torentijd;
ii) dat de Staat een bedrag van € 2.000,= aan [eiser] moet betalen, bij wijze van voorschot op schadevergoeding ten gevolge van onrechtmatig overheidshandelen;
met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding,
2.2.
Daartoe voert [eiser], onder meer en kort weergegeven, het volgende aan. Zoals ook uit artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselwet volgt moet de detentie zoveel mogelijk dienstbaar worden gemaakt aan een terugkeer in de maatschappij. Dat betekent dat [eiser] zoveel mogelijk dient te worden geplaatst in een penitentiaire inrichting gelegen zo dicht mogelijk bij de plek waar hij na zijn detentie de draad in de maatschappij weer moet oppakken. In [eiser] geval is dat de P.I. Middelburg, locatie Torentijd. De P.I. Ter Apel is de inrichting die het verst gelegen is van de plek van de sociale omgeving van [eiser]. Voorts levert de plaatsing in Ter Apel een inbreuk op het recht op family life van [eiser], omdat zijn familie hem daar – vanwege de reisafstand – niet kan komen opzoeken. Deze inbreuk voldoet niet aan het noodzakelijkheidscriterium van artikel 8, tweede lid, EVRM. Artikel 20b van de Rspog laat de mogelijkheid onverlet dat plaatsing in een andere inrichting dan een VRIS-inrichting aangewezen kan zijn, hetgeen in dit geval aan de orde is.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
3.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] niet in zijn vordering kan worden ontvangen wanneer er voor hem een andere rechtsgang openstaat of heeft gestaan die voldoende rechtsbescherming biedt. Als dat het geval is, is voor de beoordeling door de voorzieningenrechter in beginsel geen plaats. Zoals door de Staat terecht is aangevoerd is vaste rechtspraak dat de procedure van bezwaar tegen de beslissing van de selectiefunctionaris en beroep bij de RSJ in beginsel heeft te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. [eiser] heeft niets aangevoerd waaruit zou blijken dat voor hem de procedure bij de RSJ niet met voldoende waarborgen omkleed is. De enkele omstandigheid dat de beslissingen die de selectiefunctionaris en de RSJ hebben genomen [eiser] niet welgevallig zijn kan dat niet anders maken. De beroepscommissie van de RSJ kan worden beschouwd als een onafhankelijke rechterlijke instantie en heeft de door [eiser] ingediende beroepen, blijkens de genomen beslissingen, inhoudelijk beoordeeld en heeft haar beslissingen grondig gemotiveerd. Voorgaande zou anders kunnen zijn als [eiser] niet binnen een redelijke korte termijn in de procedure bij de RSJ een uitspraak van de beroepscommissie zou kunnen krijgen, terwijl hij daarbij wel een spoedeisend belang heeft. [eiser] heeft evenwel gesteld noch aannemelijk gemaakt dat dat aan de orde is. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter in dit verband dat [eiser] – die na de laatste afwijzing van zijn overplaatsingsverzoek door de selectiefunctionaris de mogelijkheid van beroep bij de RSJ onbenut heeft gelaten – in beginsel een nieuw verzoek om overplaatsing kan doen, nu de laatste afwijzing van een dergelijk verzoek inmiddels dateert van meer dan zes maanden geleden (vgl. artikel 18, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet). In zoverre staat dan ook niets er aan in de weg dat [eiser] de voor hem openstaande rechtsgang gaat benutten.
3.3.
Een en ander leidt tot de slotsom dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering strekkende tot overplaatsing. Aan een inhoudelijke beoordeling van die vordering komt de voorzieningenrechter niet toe.
3.4.
Nu, mede gezien de eerdere beslissingen van de RSJ, van enig onrechtmatig handelen van de Staat niet is gebleken, is de vordering strekkende tot betaling door de Staat van een voorschot op schadevergoeding niet voor toewijzing vatbaar. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.5.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering strekkende tot overplaatsing naar de P.I. Middelburg, locatie Torentijd;
- wijst af het overigens gevorderde;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 2.708,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 1.892,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.
idt