ECLI:NL:RBDHA:2014:16310
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van verblijfsvergunningen voor langdurig verblijvende kinderen onder de Kinderpardonregeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2014 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen de afwijzing van verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd op grond van de Kinderpardonregeling. Eiser en eiseres, een moeder en haar minderjarige zoon, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie waren afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldoende had meegewerkt aan haar terugkeer naar Ethiopië, wat een contra-indicatie vormde voor de verlening van de vergunning. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet aan haar vertrek had meegewerkt. De rechtbank wees erop dat de enkele verwijzing naar de terugkeerinformatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) niet volstond, omdat daarin niet duidelijk was gemaakt waarin eiseres tekort was geschoten. Bovendien had de staatssecretaris nagelaten om relevante informatie van Vluchtelingenwerk Nederland mee te wegen, die aantoont dat eiseres wel degelijk stappen had ondernomen om haar identiteit vast te stellen en een geboorteakte te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de hoorplicht, omdat eiseres niet was gehoord over de verwijten die in het bestreden besluit aan haar waren gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.