Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],handelend onder de naamRestaurant [eiser],
Procesverloop
Overwegingen
Toetsen aan het prioriteitgenietend aanbod betekent niet dat het UWV moet aantonen dat dit aanbod concreet voor de werkgever geschikt en beschikbaar is. Het is aan de werkgever om zelf actief dit aanbod te werven en te benaderen. Er is ook sprake van prioriteitgenietend aanbod indien werkzoekenden pas na een inwerkperiode of na enige scholing aan de functie-eisen voldoen. Als prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, wordt geen vergunning verleend.Ten aanzien van tewerkstelling in Chinees-Indische restaurants alsmede grillrooms, pizzeria’s, shoarma-zaken, koffie- en eethuizen en dergelijke zal een vergunning in de regel geweigerd worden als algemeen bedienend keukenpersoneel op de arbeidsmarkt aanwezig is.Ook voor andere restaurants met een specifieke keuken zal getoetst worden of voor het bereiden van de specifieke gerechten met een korte opleiding kan worden volstaan, dan wel of eventuele specialiteiten ook door reeds beschikbaar personeel kunnen worden vervaardigd.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Ter zitting en zijn aanvullende reactie heeft eiser gewezen op de landenmodule Bangladesh van het Nuffic van oktober 2012, waaruit volgens eiser blijkt dat op grond van de waarderingstabel van het Nuffic het Secundary School Certificate (SSC) van de vreemdeling overeen lijkt te komen met een VMBO-t-diploma, Nederlandse waardering NLQF-niveau 4. Wat daarvan zij, en nog daargelaten dat eiser geen (gewaardeerd) SSC van de vreemdeling heeft overgelegd, heeft het SSC betrekking op een algemene (voorbereidende) opleiding, en niet op een specifiek op de arbeidsplaats betrekking hebbend vakdiploma. Uit het SSC kan dus niet worden afgeleid dat de vreemdeling aan de voor de functie vereiste kwalificaties voldoet.
Dat in Bangladesh geen andere (hogere) beroepsopleidingen bestaan die de vreemdeling heeft kunnen volgen doet evenmin af aan het feit dat zijn opleiding gewaardeerd is als een assistentenopleiding, kwalificatieniveau 1 binnen het secundaire beroepsonderwijs. Daargelaten de vraag of de functie moet worden aangemerkt als tandoorikok of als zelfstandig werkende kok, en of die functie moet worden gewaardeerd op een kwalificatieniveau 2, vast staat dat het opleidingsniveau van de vreemdeling een kwalificatieniveau 1 betreft. Op grond hiervan is verweerder, onder toepassing van paragraaf 10 van de Uitvoeringsregels, op goede gronden ervan uitgegaan dat in Nederland pga op de arbeidsmarkt aanwezig kan worden geacht met eenzelfde opleidingsniveau als de vreemdeling, dat zonodig na een korte opoleiding en het opdoen van werkervaring kan functioneren als tandoorikok.
- categorie a: betreft verleende twv’s op grond van bijzondere regelingen, zoals voor asielzoekers (paragraaf 20 Uitvoeringsregels (oud)), voor onvrijwillig werklozen (paragraaf 21 Uitvoeringsregels (oud)), of wegens een verblijfsgat (paragraaf 37 Uitvoeringsregels (oud));
- categorie b: betreft verlengingen van zonder voorschrift verleende twv’s;
- categorie c: betreft verlengingen van onder voorschrift van artikel 10 Wav verleende twv’s; - categorie d: betreft de verlening van twv’s op grond van de reguliere arbeidsmarkttoets, waarvan vijf twv’s (door verweerder genummerd VX tot en met XIX) aanvragen betreffen van vóór 1 januari 2013 en twee twv’s (door verweerder genummerd XX en XXI) aanvragen van na 1 januari 2013.
Verweerder heeft toegelicht dat hij tot mei 2012, naar achteraf is gebleken ten onrechte, in de veronderstelling verkeerde dat in India geen geformaliseerde, aan de Nederlandse opleidingen gelijkwaardige, koksopleidingen bestonden. Verweerder heeft daarom een uitvoeringspraktijk gehanteerd, waarbij werkgevers konden volstaan met het werven onder het pga van direct inzetbare specialiteitenkoks met aantoonbare werkervaring. Daarbij heeft verweerder in afwijking van paragraaf 12 van de Uitvoeringsregels (oud) niet om diplomawaardering gevraagd en is verweerder uitgegaan van het specialistische karakter van de functie. Aangenomen werd dat onvoldoende pga aanwezig was van ervaren Indiase specialiteitenkoks. Verlening van een twv geschiedde vervolgens op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nadien is verweerder echter uit informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebleken dat in India koksopleidingen vergelijkbaar met die in Nederland bestaan, op grond waarvan verweerder zijn uitvoeringspraktijk heeft gewijzigd door niet langer af te wijken van het bepaalde in paragraaf 12 van de Uitvoeringsregels (oud).
Die uitvoeringspraktijk is, anders dan verweerder tot nog toe in andere zaken heeft gesteld, niet per mei 2012 gewijzigd, maar met ingang van 1 januari 2013. Omdat verweerder uitsluitend Indiase restaurants die in zijn bestand voorkwamen op de hoogte heeft gebracht van deze wijziging in de uitvoeringspraktijk, heeft verweerder ook na 1 januari 2013 nog twv’s verleend ten behoeve van vreemdelingen die niet aan het diplomavereiste voldeden aan werkgevers die nog niet in het bestand van verweerder voorkwamen. De afgifte van deze twv’s werden vergezeld van een door verweerder zogenoemde ‘EMNM-brief’ (eens maar nooit meer) waarin stond vermeld dat bij een volgende aanvraag een gewaardeerd diploma diende te worden overgelegd. Dit betreft de zaken uit de door verweerder aangeduide categorie d, nummers XX en XXI.
Hoewel vraagtekens gezet kunnen worden bij de door verweerder gestelde wijziging van de uitvoeringspraktijk, waarbij verweerder eerder stelde dat hij die wijziging toepaste vanaf mei 2012 en thans stelt dat eerst vanaf 1 januari 2013 te doen, terwijl verweerder al sinds mei 2012 over de informatie beschikte die volgens hem de grondslag bood voor de wijziging van de uitvoeringsprakrijk, en verweerder ook overigens niet heeft kunnen aantonen dat een besluit is genomen tot wijziging van die praktijk en dat de werkgevers in de sector daarvan op de hoogte zijn gebracht, kan verweerder niet worden gehouden om een praktijk waarbij kennelijk werd afgeweken van het bepaalde in artikel 4 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit (oud) en paragraaf 12 van de Uitvoeringsregels (oud), zonder dat daartoe een bevoegdheid bestond, te blijven voortzetten. Artikel 4 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit (oud), een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), en paragraaf 12 van de Uitvoeringsregels, een ministeriële regeling, zijn immers algemeen verbindende voorschriften. Ook het thans geldende artikel 3 RuWav 2014, een ministeriële regeling, is een algemeen verbindend voorschrift en biedt niet de mogelijkheid tot afwijking met toepassing van artikel 4:84 Awb (zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:11665).
Ten aanzien van de zaken met de nummers XX en XXI, waarvan de aanvragen net als in de zaak van eiser dateren van na 1 januari 2013, heeft verweerder niet aangetoond (ook) eiser op de hoogte te hebben gebracht van de wijziging van de uitvoeringspraktijk, hetgeen door eiser is betwist. In de omstandigheid dat de werkgevers in genoemde zaken niet op de hoogte zijn gebracht, is derhalve geen rechtvaardiging gelegen in het verschil met de zaak van eiser. Die omstandigheid doet echter evenmin eraan af dat verweerder niet kan worden gehouden om thans in strijd met artikel 3 RuWav 2014 aan eiser een twv te verlenen.
Het feit dat de werknemer afkomstig is uit Bangladesh, en in dat land, anders dan in India, geen gespecialiseerde koksopleidingen zijn voor de Indiase keuken, zoals eiser in dit verband ter zitting heeft gesteld, doet aan het voorgaande niet af. Blijkens de toelichting van verweerder hanteerde hij vorenbedoelde uitvoeringspraktijk voor alle koks in de Indiase keuken, ongeacht hun herkomst of nationaliteit. Ook ten aanzien van aanvragen voor twv’s ten behoeve van vreemdelingen afkomstig uit Bangladesh kan verweerder niet worden gehouden af te wijken van het bepaalde in artikel 3 RuWav 2014.
De stelling van eiser dat aan het restaurant[restaurant] in [plaats] in 2014 een twv is verleend, kan niet leiden tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu verweerder uit zijn systemen niet is gebleken dat in 2014 aan dit restaurant een twv is verleend en eiser zijn stelling niet nader heeft onderbouwd.
7. Het beroep is ongegrond.