ECLI:NL:RBDHA:2014:16529
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing tenuitvoerlegging hechtenis niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde de tenuitvoerlegging van zijn hechtenis op te heffen. [eiser] was in 2013 en 2014 meermalen veroordeeld voor overtredingen van de Wet personenvervoer 2000, met als gevolg dat hij sinds 14 oktober 2014 in detentie verbleef. Hij stelde dat de tenuitvoerlegging van de vonnissen onrechtmatig was, omdat hij niet deugdelijk was opgeroepen voor de zittingen en de vonnissen niet tijdig had ontvangen, waardoor hij zijn verdedigingsrechten niet had kunnen uitoefenen. Daarnaast voerde hij aan dat de opgelegde detentie niet in verhouding stond tot de ernst van de overtredingen en dat hij zijn vriendin nodig had bij de verzorging van hun kind.
De Staat, als gedaagde partij, voerde verweer en stelde dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er een rechtsgang openstond bij de voorzieningenrechter voor strafzaken, die voldoende waarborgen bood. De voorzieningenrechter oordeelde dat er inderdaad een andere rechtsgang openstond, waardoor de burgerlijke rechter niet bevoegd was om de vorderingen van [eiser] te beoordelen. Gelet op deze overwegingen werd [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste rechtsgang en de waarborgen die daarbij komen kijken, vooral in zaken die verband houden met strafrechtelijke veroordelingen. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geen inhoudelijke beoordeling van de vorderingen kunnen maken, omdat de rechtsgang bij de strafrechter voorrang had.