ECLI:NL:RBDHA:2014:16578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
10/603082-09
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Haan
  • A. Veneman
  • R. Ruiter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en uitsluiting van bewijs in strafzaak tegen verdachte voor wapenbezit en hennep

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de verdachte aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van hennep. De zaak kwam voor de rechtbank op 8 april 2014, na een terechtzitting op 25 maart 2014, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. W.A. Monster. De officier van justitie, mr. W.J. Veldhuis, eiste een gevangenisstraf van vier maanden en onttrekking van het in beslag genomen vuurwapen aan het verkeer.

De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat deze plaatsvond zonder dat er voldoende bewijs was dat hij als verdachte kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de daaropvolgende fouillering en doorzoeking van het voertuig van de verdachte ook onrechtmatig waren, waardoor het bewijs dat tijdens deze acties was verkregen, uitgesloten moest worden. Dit betrof zowel het vuurwapen als de 3080 gram hennep die in het voertuig werden aangetroffen.

De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten, en sprak hem vrij. Daarnaast werd het vuurwapen onttrokken aan het verkeer, omdat het in omloop was en het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd was met de wet en het algemeen belang. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M. de Haan, met de rechters mr. A. Veneman en mr. R. Ruiter, en griffier mr. Glansbeek.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 10/603082-09
Datum uitspraak: 8 april 2014
De rechtbank Rotterdam, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 maart 2014.
Verdachte is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet ter terechtzitting verschenen.
Ter terechtzitting is verschenen de raadsvrouw van verdachte, mr. W.A. Monster, advocaat te Amsterdam. Zij heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De officier van justitie mr. W.J. Veldhuis heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als
bijlage Aaan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.

De tenlastelegging.Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 10 september 2009 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Walther, type Spec Ausf cal 7.65, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 10 september 2009 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad 3080 gram hennep, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

Vrijspraak.

Door de raadsvrouw is aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige aanhouding en dat de daaropvolgende fouillering en doorzoeking dientengevolge ook onrechtmatig zijn. Volgens de raadsvrouw is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het vuurwapen en de 3080 gram hennep, die tijdens de fouillering en doorzoeking in het voertuig van verdachte zijn aangetroffen, dienen derhalve uitgesloten te worden van het bewijs, als gevolg waarvan verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De rechtbank beoordeelt het verweer als volgt.
In het proces-verbaal van relaas staat gerelateerd dat verdachte vermoedelijk een van de beoogde slachtoffers van een op handen zijnde ontvoering dan wel afpersing was. Teneinde de gevaarzetting weg te nemen werd op 10 september 2009 op last van de officier van justitie besloten dat verdachte zou worden aangesproken door de politie. Omdat uit afgeluisterde en opgenomen tapgesprekken en observaties bleek dat verdachte op de hoogte was van de dreiging en niet uitgesloten kon worden dat hij zich naar aanleiding van deze dreiging had bewapend, werd door de officier van justitie besloten in verband daarmee een arrestatieteam in te zetten. Vervolgens is verdachte volgens het proces-verbaal van relaas op 10 september 2009 te 17.45 uur op de openbare weg op bevel van de officier van justitie door een arrestatieteam staande gehouden. In het overzichtsproces-verbaal behorende bij zaaksdossier B07 staat gerelateerd dat verdachte direct na zijn staandehouding aan de leden van het arrestatieteam ongevraagd mededeelde dat hij een vuurwapen in een buideltas bij zich droeg en dat verdachte vervolgens is aangehouden.
Blijkens het op 28 november 2006 (de rechtbank begrijpt: 28 november 2009) opgemaakte proces-verbaal van aanhouding is verdachte in opdracht van de officier van justitie op 10 september 2009 te 17.45 uur aangehouden in verband met vermoedelijke overtreding van artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (‘het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie’) en de artikelen 282 (‘opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving’) en 282a (‘gijzeling’) in verband met de artikelen 45, 46, 47, 48 van het Wetboek van Strafrecht. In dit proces-verbaal is geverbaliseerd dat ‘verdachte tijdens de aanhouding als bestuurder in een personenauto’ zat en dat verdachte ‘tijdens de aanhouding’ aangaf een vuurwapen bij zich te dragen in een buideltas. Door de officier van justitie is ter terechtzitting aangevoerd dat abusievelijk is gerelateerd dat verdachte
tijdensde aanhouding aangaf een vuurwapen bij zich te dragen, maar dat geverbaliseerd had moeten worden dat verdachte is aangehouden
nadathij had aangegeven dat hij het vuurwapen bij zich droeg.
De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om niet van de juistheid van het proces-verbaal van aanhouding uit te gaan. Uitgangspunt dient te zijn dat de politie op juiste wijze relateert hetgeen is voorgevallen. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden die in dit geval tot een ander standpunt dienen te leiden. Daarbij speelt een rol dat het proces-verbaal van aanhouding ongeveer anderhalve maand na het voorval is opgemaakt. De politie heeft dus ruim de tijd gehad om een en ander juist te verbaliseren. Daarenboven heeft de terechtzitting ruim 4 jaren daarna plaatsgevonden. Indien er onjuistheden in het proces-verbaal van aanhouding zouden staan, heeft de politie voldoende gelegenheid gehad dit te corrigeren.
Gelet op de in het proces-verbaal van aanhouding genoemde artikelen 282 en 282a van het Wetboek van Strafrecht en de omstandigheid dat verdachte eerst
tijdensde aanhouding aangaf een vuurwapen bij zich te dragen, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat verdachte is aangehouden voor feiten waarvoor hij niet als verdachte kon worden aangemerkt. Dat betekent dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding. De daarop volgende doorzoeking van het voertuig van verdachte, waarbij 3080 gram hennep is aangetroffen, is dientengevolge ook onrechtmatig.
Nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dienen het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen hennep van het bewijs uitgesloten te worden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voor het overige onvoldoende wettig bewijs bevat voor hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat hij integraal dient te worden vrijgesproken.

In beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer, nu niettegenstaande de vrijspraak kan worden vastgesteld dat een strafbaar feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan - er is een vuurwapen in omloop dat iemand voorhanden moet hebben gehad -, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen, te weten: 1.00 STK Pistool, WALTHER FEG PA-63.
Dit vonnis is gewezen door
mr. De Haan, voorzitter,
mrs. Veneman en Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Glansbeek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2014.
De oudste rechter, mr. Veneman, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.