In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure met rekestnummer FA RK 13-3539. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.R.S. Ramhit, verzocht de rechtbank om een verklaring voor recht ex artikel 1:26 BW met betrekking tot zijn geboorteakte. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag was als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank had eerder, op 21 oktober 2013, de ambtenaar opgedragen om het geboorteboekje van de man te laten onderzoeken door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle. De IND concludeerde dat het geboorteboekje met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt was, maar dat de gegevens daarin vervalst waren, waardoor de inhoudelijke juistheid niet kon worden vastgesteld.
Tijdens de zitting op 1 december 2014 zijn verschillende stukken in het geding gebracht, waaronder een verklaring van de IND en een recent door de Iraanse autoriteiten afgegeven geboorteboekje. De rechtbank oordeelde dat het primaire verzoek van de man om te verklaren dat het geboorteboekje vatbaar is voor inschrijving in het Nederlands register van de burgerlijke stand, moest worden afgewezen. De rechtbank overwoog dat het recent afgegeven geboorteboekje, ongeacht de echtheid, niet het oorspronkelijk afgegeven document betrof en dat niet kon worden vastgesteld of dit document de juiste gegevens van de man bevatte.
Daarnaast werd het subsidiaire verzoek van de man tot wijziging van de eerder vastgestelde geboortegegevens afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de oorspronkelijke geslachtsnaam van de man correct was. De rechtbank concludeerde dat er verschillen waren tussen de aangeboden documenten, en dat wijzigingen niet waren gewaarmerkt door een bevoegde instantie. Uiteindelijk wees de rechtbank alle verzoeken van de man af, en deze beschikking werd uitgesproken door mr. A.M. Brakel, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier.