ECLI:NL:RBDHA:2014:16701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
C-09-474042 - KG ZA 14-1133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod op strafrechtelijke ontruiming in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, die een pand bewoont zonder toestemming van de eigenaar, NS Vastgoed, en de Staat der Nederlanden. Eiser vorderde een verbod op de strafrechtelijke ontruiming van het pand, dat door de Staat was aangekondigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigenaar van het pand aangifte heeft gedaan van kraken en dat de officier van justitie een ontruiming heeft aangekondigd. Eiser stelde dat de Staat pas gerechtigd is tot ontruiming als er een onherroepelijk vonnis van de strafrechter is, maar de rechtbank verwierp dit betoog. De voorzieningenrechter oordeelde dat de wetgeving omtrent kraken en ontruiming rechtmatig is en dat de belangenafweging in dit geval niet in het voordeel van eiser uitvalt. Eiser heeft onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere afweging rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de Staat en NS Vastgoed om het pand te ontruimen zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het blijven wonen in het pand. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/474042 / KG ZA 14-1133
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
eiser,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 16 oktober 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Eiser bewoont sinds eind mei 2014 het pand aan [adres] te [woonplaats], hierna ‘het pand’.
1.2.
Op 16 juli 2014 is namens de eigenaar van het pand, NS Vastgoed, gevestigd te Utrecht, hierna ‘NS Vastgoed’, bij de politie aangifte gedaan van kraken van het pand.
1.3.
Bij brief van 17 september 2014 heeft de officier van justitie ‘allen die wonen of vertoeven’ in het pand aangeschreven en meegedeeld dat het voornemen bestaat het pand te ontruimen, uiterlijk op 10 oktober 2014. Tevens is meegedeeld dat als degenen die in het pand verblijven willen dat een rechter oordeelt over de rechtmatigheid van de voorgenomen ontruiming, binnen zeven dagen een kort geding aanhangig kan worden gemaakt.

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te verbieden op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand over te (doen) gaan totdat door de strafrechter bewezen is verklaard dat het verblijf van eiser wederrechtelijk is en er een individuele belangenafweging is gemaakt, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt eiser het volgende. De Staat is pas gerechtigd tot ontruiming van een gekraakt pand over te gaan als sprake is van een onherroepelijk vonnis van de strafrechter, waaruit de wederrechtelijkheid van het verblijf in het pand voortvloeit en waarbij een individuele belangenafweging is gemaakt. De wettelijke regeling voldoet niet aan het voorzienbaarheidsvereiste, er is geen sprake van een rechterlijke toetsing vooraf en het kort geding kan niet worden aangemerkt als een zogenoemde ‘effective remedy’. Voorts is de wettelijke regeling in strijd met de onschuldpresumptie en het non-discriminatiebeginsel en is het door het Openbaar Ministerie gehanteerde beleid ontoereikend en onduidelijk. In het onderhavige geval dient het belang van eiser bij een woning te prevaleren. Dat NS Vastgoed belang heeft bij ontruiming van het pand is immers niet aannemelijk. Op korte termijn zal het gebruik van het perceel waarop het pand zich bevindt bestaan uit het aanleggen van een groenvoorziening en parkeerruimte, terwijl op langere termijn het plan bestaat om een tramlus op het perceel aan te leggen. Na de sloop van het pand zal het terrein echter braak komen te liggen en het belang van eiser bij voortzetting van bewoning van het pand moet in het onderhavige geval daarom prevaleren boven het belang van NS Vastgoed bij sloop.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser het pand bewoont zonder toestemming van NS Vastgoed en dat hij ook niet over een andere titel voor het gebruik van het pand beschikt. Evenmin is in geschil dat de NS Vastgoed aangifte van kraken van het pand heeft gedaan.
3.2.
Bij wet van 24 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de Leegstandswet en enige andere wetten in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (Wet kraken en leegstand), in werking getreden op 1 oktober 2010, is een nieuw artikel 138a Sr ingevoerd, dat een algehele strafbaarstelling van kraken bevat. Daarnaast is artikel 551a Wetboek van Strafvordering (Sv) ingevoerd, waarmee de wetgever heeft beoogd strafrechtelijke ontruimingen op grond van verdenking van overtreding van 138a Sr van een wettelijke basis te voorzien. Voor de uitoefening van de aan politie en openbaar ministerie verleende ontruimingsbevoegdheid van artikel 551a Sv is een (al dan niet onherroepelijke) veroordeling door de strafrechter niet noodzakelijk. Het betoog van eiser dat een enkele verdenking van overtreden van artikel 138a Sr onvoldoende is voor het intreden van de bevoegdheid op grond van artikel 551a Sv wordt dan ook verworpen. Bij geschillen bij de civiele rechter omtrent de rechtmatigheid van een voorgenomen strafrechtelijke ontruiming zal onderzocht dienen te worden of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde, het beëindigen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de krakers, in het concrete geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Die belangenafweging kan echter alleen plaatsvinden als de krakers feiten of omstandigheden aanvoeren en aannemelijk maken, die in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen, waarbij als uitgangspunt zal hebben te gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil (HR 28 oktober 2011, LJN BQ9880).
3.3.
Voor zover eiser heeft betoogd dat de wettelijke regeling niet voldoet aan het voorzienbaarheidsvereiste, dat voorafgaande rechterlijke toetsing onvoldoende gewaarborgd is, dat sprake is van strijd met de onschuldpresumptie en met het non-discriminatiebeginsel, dat het beleid onvoldoende duidelijk (gepubliceerd) is, niet toereikend is als ‘effective remedy’ en niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel, wordt daaraan voorbij gegaan. In lijn met het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad en inmiddels vaste (lagere) jurisprudentie is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wetgeving op dit punt, alsmede het daarop gebaseerde beleid van het OM, vooralsnog als rechtmatig moet worden aangemerkt. Nader onderzoek naar de vraag of sprake is van strijdigheid met verdragsrechtelijke bepalingen of van schending van mensenrechten, dan wel of wetgeving en/of beleid anderszins onrechtmatig zijn, gaat het kader van een kort geding te buiten. In dit kort geding zal derhalve (slechts) worden getoetst of de Staat in het onderhavige geval heeft voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is van feiten en omstandigheden, die tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging nopen. Hij heeft in dit verband immers slechts gesteld dat NS Vastgoed onvoldoende belang heeft bij ontruiming en hij heeft zich daarbij beroepen op zijn eigen belang bij het kunnen beschikken over een woning. Volgens eiser is zijn inkomen niet toereikend om in aanmerking te komen voor een eigen woning en heeft hij op korte termijn voor wat betreft huisvesting geen perspectieven. Daartegenover heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat NS Vastgoed er in het kader van de herontwikkeling van het gebied rond het station in [woonplaats] een concreet belang bij heeft dat het pand kan worden gesloopt en dat asbest kan worden gesaneerd, waarna de grond waarop het pand zich bevindt kan worden betrokken bij de groenvoorziening en het parkeerterrein van het station en de tramlus, die thans aan de Den Haag-zijde van het station ligt, kan worden verplaatst naar de [woonplaats]-zijde. Anders dan eiser kennelijk meent is daarbij op grond van vaste rechtspraak niet vereist dat de eigenaar een spoedeisend belang heeft bij een strafrechtelijke ontruiming.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eiser voorshands niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij het blijven bewonen van het pand moet prevaleren boven het belang van de Staat om een einde te maken aan een strafbare toestand en het belang van NS Vastgoed om naar eigen goeddunken over haar pand te kunnen beschikken. Dit betekent dat de vorderingen worden afgewezen.
3.6.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- bepaalt, dat indien niet binnen veertien dagen na heden aan deze proceskostenveroordeling is voldaan, daarover de wettelijke rente verschuldigd is;
- veroordeelt eiser tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat, indien en voor zover eiser niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door de Staat aan eiser is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart deze proceskostenveroordeling(en) en de bepaling over de wettelijke rente uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2014.
mvt