Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Vonnis van 31 december 2014
[A] ,
[B],
[C],
[D],
De procedure
- de drie dagvaardingen van 9, 12 en 13 december 2013 tegen de eerste rolzitting van 15 januari 2014, met de producties 1 t/m 16 van [A] ;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met provisionele vordering van 19 maart 2014, met de producties 1 t/m 24 van [B] , [C] en [D] ;
- het comparitievonnis van 2 april 2014 en de beschikking datumbepaling van 11 april 2014 van de rechtbank;
- de op 5 juni 2014 ter civiele griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie met antwoord op de provisionele vordering;
- het door de rechtbank achteraf opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 24 juni 2014 en de daarbij behorende op 2 juli 2014 ontvangen faxbrieven van beide advocaten.
De vaststaande feiten
Voor het geval ik bij mijn overlijden samen met mijn genoemde echtgenote( [A] )
woon in het huis [adres] te [plaatsnaam] , beschik ik als volgt:
- Ik legateer, ten laste van mijn gezamenlijke erfgenamen, aan mijn genoemde echtgenote een bedrag in contanten, vrij van successierechten, af te geven vanaf het tijdstip van vijf jaar na mijn overlijden casu quo op de eerste werkdag na de dag dat gemeld woonhuis bij notariële akte is geleverd, zonder bijrekening van rente. Dit bedrag zal gelijk zijn aan vijftig procent (50%) van het verschil tussen de waarde van het huis en een bedrag van vier en zeventig duizend acht honderd vier en zeventig euro (€ 74.874,00). Onder huis versta ik hier het woonhuis met erf en tuin aan de [adres] te [plaatsnaam] . Onder waarde versta ik hier de waarde van het huis, vrij van huur en bewoning, op de datum van mijn overlijden. Van de dag van afgifte is de wettelijke rente verschuldigd.
- Ik legateer, ten laste van mijn gezamenlijke erfgenamen, aan mijn genoemde echtgenote, het levenslang zakelijk recht van bewoning van de woning die wij bij mijn overlijden samen bewonen. Voor dit recht van bewoning zullen de volgende bepalingen gelden (…).
- Erfstelling.Onder de last van gemelde legaten, benoem ik mijn kinderen( [B] , [C] en [D] )
tot mijn enige en algehele erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen (…).
Ik merk nog op dat ik thans aan mijn genoemde echtgenote( [A] )
een schuld heb van één en veertig duizend negen honderd vijf en zeventig euro (€ 41.975,00) (twee en negentig duizend vijf honderd gulden (NLG 92.500,00).
- Het legaat wordt bepaald op basis van de werkelijke verkoopwaarde van het huis aan de [adres] .
- De totale afrekening van de erfenis vindt plaats op de dag nadat de verkoop van het huis bij notariële akte is gepasseerd.
- De hypotheekrente en andere kosten van bewoning komen ten laste van mevrouw [A] , zolang zij het huis bewoont.
In de nu volgende verklaring wordt door de erven van de Heer [X] en Mevrouw [A] een afspraak gemaakt over de direct na het overlijden van de Heer [X] opeisbare lening van Mevrouw [A] aan de Heer [X] groot 41.975 euro. Afgesproken wordt dat de afrekening van de lening door de erven van de Heer [X] zal plaatsvinden een jaar na de datum waarop Mevrouw [A] de erfgenamen heeft aangegeven te verhuizen of ingeval van verkoop en levering van het huis (…) te [plaatsnaam] binnen bedoeld jaar op de dag nadat de verkoop bij notariële akte is gepasseerd.
“zou toekomen”€ 178.815,40. Op de door de nalatenschap te ontvangen koopsom van
€ 440.000,00 moesten volgens die notariële nota van afrekening naast de gebruikelijke en daarop gespecificeerde kleine kosten en verrekeningen nog in mindering worden gebracht een door de nalatenschap te betalen nota van € 6.600,00 van de verkoopmakelaar en vooral een te betalen aflossingsnota van de Rabobank van in totaal € 91.125,14. Volgens die bijgevoegde aflossingsnota van de Rabobank werden op deze wijze per 4 oktober 2013 zowel de hiervoor de rechtbank in alinea 2.3 vermelde gemeenschappelijke hypothecaire geldlening voor het registergoed van omgerekend in hoofdsom nog € 72.604,83 als het gemeenschappelijk hypothecair consumptief krediet van omgerekend in hoofdsom toen nog € 18.150,00 aan de hypothecair schuldeiser Rabobank afgelost. Aldus sloot die notariële nota van afrekening met een overeengekomen verkoopprijs van € 440.000,00 op een per saldo door de nalatenschap van [X] nog te ontvangen verkoopopbrengst van
“uitleg testament Pap en boedelbeschrijving nalatenschap Pap”.In die e-mail met bijlagen heeft [B] aan [A] onder meer een
“uitleg bedoeling van het testament van Pappie”en een berekening gepresenteerd, volgens welke uitleg en berekening van [B] na meerdere gespecificeerde verrekeningen per saldo uit de nalatenschap nog
€ 41.975,00 voor de geldlening toekomen. Gesommeerd wordt om naar de rechtbank begrijpt het totaalbedrag van € 224.538,00 uiterlijk op maandag 14 oktober 2013 te hebben betaald, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen worden aangekondigd ter incasso van die hoofdsom plus rente en kosten.
De geschillen
€ 161.045,98 (zie alinea 2.11) en € 16.554,34 (zie alinea 2.12), dat is per saldo € 46.937,68.
in het incidentdat de rechtbank [A] op straffe van de gevorderde dwangsom zal veroordelen om aan [A] volledige inzage te geven in alle transacties die hebben plaatsgevonden op de gezamenlijke kredietrekening bij de Rabobank (zie de voorgaande alinea’s 2.3 en 2.8).
In de hoofdzaak in reconventievorderen [B] , [C] en [D] ten eerste dat de rechtbank [A] zal veroordelen om aan [B] , [C] en [D] af te geven de nog ontbrekende delen van de 12-delige zilveren couverts van hun grootouders en van de 12-delige verzilverde couverts van hun ouders. Ten tweede vorderen zij dat de rechtbank [A] zal veroordelen “tot betaling aan de nalatenschap van zodanige som als aan deze blijkens de transacties op de kredietrekening (…) (bij de Rabobank) zal moeten worden voldaan, waaronder mede begrepen het door gedaagde in reconventie te eigen bate opgenomen bedrag ad € 2.481,00, althans tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank ten deze passend en redelijk acht”, met de gebruikelijke nevenvorderingen.
De beoordeling in conventie
€ 161.045,98 per e-mail van 4 oktober 2013. Zij heeft toen in navolging van de e-mail van haar partner [F] van 16 oktober 2013 alsnog gekozen voor de uitleg van het testamentair geldlegaat en de berekening van de advocaat van [A] , die neerkomen op een door [A] uit de nalatenschap te ontvangen testamentair geldlegaat van € 182.563,00 plus de testamentaire schuld uit geldlening van € 41.975,00, dat is in totaal dus € 224.538,00. Sinds 3 november 2013 hebben [B] , [C] en [D] dus in feite de uitleg van het testamentair geldlegaat aan de zijde van [A] alsnog geaccepteerd en bestaat er met andere woorden tussen partijen in feite dus geen door de rechtbank nog te beslissen verschil van mening meer over de omvang van deze schuld van de nalatenschap aan [A] .
NLG 200.000,00 in hoofdsom. Die feitelijke berekening en feitelijk betaalde eindafrekening van per saldo € 177.610,32 van 3 en 6 november 2013 (zie nader alinea 4.5) is als zodanig feitelijk ook grotendeels niet betwist door of namens [A] en komt voor dat feitelijk onbetwiste grootste gedeelte de rechtbank ook niet onjuist of onterecht voor. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat het grootste deel van de in conventie namens [A] gevorderde hoofdsom van € 46.937,68 om de hiervoor in de alinea’s 4.1 t/m 4.6 weergegeven redenen moet worden afgewezen.
€ 10,00 wegens “kosten” zou moeten dragen. Dit bedrag van € 10,00 moet dus worden aangemerkt als een nog onbetaalde schuld van de nalatenschap aan [A] . Ten tweede is namens [A] bij antwoord in reconventie gemotiveerd betwist dat het zowel in conventie als in reconventie omstreden restantbedrag van € 2.841,00 van het hypothecair krediet (zie de alinea’s 3.2 en 4.4 bij c) door [A] na 4 september 2010 “te eigen bate” is aangewend. Ook waren beide zijden het er ter zitting van 24 juni 2014 uiteindelijk over eens dat dit bedrag van € 2.841,00 kennelijk ziet op door de Rabobank automatisch afgeschreven periodieke rentebetalingen voor het van 4 september 2010 tot 4 oktober 2013 kennelijk ongebruikte en tussentijds hoe dan ook niet opgezegde gemeenschappelijk hypothecair krediet bij de Rabobank. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [A] in zoverre slaagt, dat naast de voormelde € 10,00 bankkosten en/of notariskosten de nalatenschap ook alsnog 50% (in plaats van 0%) van deze op 6 november 2013 door de nalatenschap voor 100% door inhouding verrekende € 2.841,00 en dus een bedrag van
€ 1.420,50 aan [A] moet betalen, dat is in totaal en per saldo in hoofdsom nog € 1.430,50. Aldus zal de rechtbank beslissen in conventie.