ECLI:NL:RBDHA:2014:16920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
SGR 13_9173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de betalingscapaciteit van eiseres in het kader van de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst om haar een betalingsregeling op te leggen voor de terugvordering van de kinderopvangtoeslag 2009 en het kindgebonden budget 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat is om het vastgestelde maandbedrag van € 223 te betalen, zoals eerder door de Belastingdienst was vastgesteld op basis van haar betalingscapaciteit. Tijdens de zitting op 4 februari 2014 heeft eiseres haar financiële situatie toegelicht en een overzicht van haar inkomsten en uitgaven overgelegd. De rechtbank concludeert dat de stukken die eiseres heeft overgelegd, aantonen dat het opgelegde bedrag te hoog is en dat eiseres niet kan voldoen aan de standaard betalingsregeling. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de beslissing van de Belastingdienst vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van het maandbedrag. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4,88 en dient het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/9173

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van11 februari 2014 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 oktober 2013 op het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 14 maart 2013 op het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling voor de kinderopvangtoeslag 2009 en het kindgebonden budget 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014. Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is niemand verschenen en er is geen bericht van verhindering ontvangen. Verweerder is bij aangetekende brief van 6 januari 2014, verzonden naar het adres Postbus 2092, 3500 GB Utrecht, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit informatie afkomstig van PostNL blijkt dat deze brief op 7 januari 2014 is uitgereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen verweerder tijdig heeft bereikt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de hoogte van het bedrag dat eiseres per maand dient te betalen;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 4,88, te betalen aan eiseres;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4:94 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen en aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.
2. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
3. Ingevolge artikel 31 van de Awir worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de terugvordering van een toeslag.
4. Artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid stelt een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00, mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden. Volgens het derde lid van dit artikel eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn
24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
5. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende, die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, kan de Belastingdienst/Toeslagen een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (Uitvoeringsregeling Iw).
6. Belastingdienst/Toeslagen voert voor de toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Iw het beleid neergelegd in de Leidraad Invordering 2008
(de Leidraad).
7. Volgens artikel 79.7 van de Leidraad is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen, in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. De eerste termijn moet zijn voldaan op de vervaldag van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
8. Volgens artikel 79.8 van de Leidraad kan de Belastingdienst/Toeslagen een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. De artikelen 11, 12 en 13 van de Uitvoeringsregeling Iw zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.
9. Eiseres heeft verzocht om een betalingsregeling voor de afbetaling van haar schuld van totaal € 13.061,00. Die schuld is, onder meer, ontstaan door terugvordering van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. Bij de in beroep bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder een betalingsregeling vastgesteld, die inhoudt dat eiseres maandelijks € 223 dient te betalen. Volgens de uitspraak op bezwaar is dit vastgesteld op grond van de betalingscapaciteit van eiseres. Eiseres heeft in beroep gesteld dat bedrag niet te kunnen betalen en heeft ter zitting een overzicht overgelegd van haar inkomsten en haar vaste lasten per maand. Eiseres verzoekt om nader uitstel van betaling en om aanpassing van het door haar te betalen maandbedrag.
10. Verweerder heeft bij brief van 14 januari 2014 meegedeeld naar aanleiding van de bij het beroepschrift gevoegde stukken uitstel van betaling te hebben verleend en binnen afzienbare termijn een nieuw besluit te zullen nemen over de betalingsregeling. Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat zij tot op heden geen nieuwe beslissing op bezwaar dan wel een mededeling over een nieuwe betalingsregeling heeft ontvangen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat geen nieuwe beslissing op bezwaar is genomen.
11. De stukken die eiseres heeft overgelegd, leiden de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet in staat is haar schulden af te lossen volgens de standaardregeling. Dat betekent dat de betalingstermijn van € 223 op een te hoog bedrag is vastgesteld. Uit de brief van verweerder van 14 januari 2014 leidt de rechtbank af dat ook verweerder die conclusie heeft getrokken. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
12. Verweerder heeft de stukken van het geding niet overgelegd en is niet ter zitting verschenen. Daardoor is het niet mogelijk het juiste termijnbedrag te berekenen en aldus het geschil definitief te beslechten als bedoeld in artikel 8:41a van de Awb. De stukken die eiseres heeft overgelegd zijn daartoe ontoereikend. Daarom is de zaak teruggewezen naar verweerder.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 4,88 wegens reiskosten (kosten openbaar vervoer). Andere kosten die voor vergoeding op de voet van dat besluit voor vergoeding in aanmerking komen, zijn niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Andrea, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.