In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als feitelijk leidinggever van een vennootschap werd beschuldigd van het niet melden van een ongebruikelijke transactie. De verdachte heeft nagelaten om een transactie van € 87.500,00, die plaatsvond op 12 november 2010, te melden bij het meldpunt zoals vereist onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen de overheid de mogelijkheid heeft ontnomen om zicht te krijgen op mogelijke criminaliteit en de achterliggende strafbare feiten te onderzoeken. De officier van justitie heeft een geldboete van € 20.000,00 geëist, subsidiair vervangende hechtenis. Tijdens de zitting op 8 december 2014 heeft de verdachte verklaard op de hoogte te zijn van de meldingsplicht, maar desondanks heeft hij de ongebruikelijke transactie niet tijdig gemeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke overtreding van artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de geldboete verlaagd naar € 19.000,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 130 dagen bij niet-betaling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot deze geldboete en heeft de overige tenlasteleggingen verworpen.