ECLI:NL:RBDHA:2014:1722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
09/842016-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van geheimhoudingsplicht door gemeenteraadslid en overtredingen van de Opiumwet en Wapenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gemeenteraadslid van Den Haag, dat werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten. De verdachte, geboren in 1966, werd aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen van hennep, het schenden van zijn geheimhoudingsplicht als raadslid en het voorhanden hebben van een verboden wapen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 31 januari 2014, waar de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. H. Oldenhof, hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging omvatte vier feiten. Ten eerste werd de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 15 oktober 2012 meermalen hennep had verkocht aan jongeren. Ten tweede werd hem verweten dat hij op 15 januari 2013 een geheim, waarvan hij wist dat hij dat uit hoofde van zijn ambt als gemeenteraadslid moest bewaren, had geschonden door vertrouwelijke stukken te verstrekken aan een journalist. Ten derde werd hem verweten dat hij samen met een ander een vertrouwelijk concept raadsvoorstel had weggenomen. Ten slotte werd hem verweten dat hij op 22 januari 2013 een alarmpistool en munitie voorhanden had.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het verkopen van hennep en het schenden van zijn geheimhoudingsplicht, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte wist dat hij de geheimhoudingsplicht schond door vertrouwelijke informatie te delen met de journalist. De verdachte had verklaard dat hij zich genoodzaakt voelde om de informatie openbaar te maken vanwege zijn principiële standpunt tegen besloten vergaderingen, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen rechtvaardiging bood voor zijn handelen. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uur en een geldboete van € 1.000,- op, met een voorwaardelijke werkstraf van 20 dagen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842016-13
Datum uitspraak: 14 februari 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats],
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 januari 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. H. Oldenhof, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 15 oktober 2012 te 's-Gravenhage meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2013 te 's-Gravenhage een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, te weten als (gemeente)raadslid voor de gemeente Den Haag en/of fractielid en/of fractievoorzitter van Onafhankelijk Den Haag, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, het vertrouwelijke concept raadsvoorstel "Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center" d.d. 8 januari 2013, welk stuk
op grond van artikel 25 lid 1 en/of lid 2 van de Gemeentewetgeheim was, verstrekt aan een journalist van het Algemeen Dagblad en/of heeft verdachte een journalist van het Algemeen Dagblad toegestaan deze stukken uit zijn fractiekamer op te halen;
3.
hij op of omstreeks 15 januari 2013 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit de bij hem in gebruik zijnde fractiekamer op het stadhuis van de gemeente Den Haag heeft weggenomen het vertrouwelijke concept raadsvoorstel “Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center”, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de raad van de gemeente Den Haag en/of het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag en/of de gemeente Den Haag, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door een valse sleutel, te weten door de bij verdachte in gebruik zijnde toegangspas voor het stadhuis en/of de sleutel van de bij hem in gebruik zijnde fractiekamer te verstrekken aan zijn mededader en/of (aldus) zijn mededader in de gelegenheid te stellen voornoemd vertrouwelijke concept raadsvoorstel uit de bij verdachte in gebruik zijnde fractiekamer op te halen en/of weg te nemen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2013 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal en/of een
voor de openbare dienst bestemd lokaal gelegen aan Spui 70 (zijnde (het niet voor het publiek toegankelijke deel van) het stadhuis van de gemeente Den Haag) en in gebruik bij (medewerkers van) de gemeente Den Haag, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s);
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[journalist] op of omstreeks 15 januari 2013 te ’s-Gravenhage wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal en/of een lokaal voor de openbare dienst bestemd gelegen Spui 70 (zijnde (het niet voor het publiek toegankelijke deel van) het stadhuis van de gemeente Den Haag) en in gebruik bij (medewerkers van) de gemeente Den Haag, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of [journalist] voornoemd, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door op 15 januari 2013 te ’s-Gravenhage die [journalist] de bij hem in gebruik zijnde toegangspas voor (het niet voor het publiek toegankelijke deel van) het stadhuis en/of de sleutel van de bij hem in gebruik zijnde fractiekamer te verstrekken;
4.
hij op of omstreeks 22 januari 2013 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten alarm- c.q. startpistool, merk Kimar, model 75 auto, kaliber 8 mm knall, en/of munitie van categorie III, te weten drie knalpatronen, kaliber 8 mm knall, voorhanden heeft gehad;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit dat verdachte weliswaar een aantal keren wiet heeft verkocht aan jongeren, maar dat dit maar vijf á zes keer heeft plaatsgevonden en gedurende een kortere periode dan is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat het stuk waar het in casu om gaat, te weten een concept raadsvoorstel, een geheim stuk was als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat ten aanzien van een stuk als het onderhavige enkel op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding ten aanzien van de inhoud kan worden opgelegd en uit het dossier niet blijkt dat door één van de in die leden genoemde organen een besluit tot geheimhouding is genomen. Voorts is het niet duidelijk op grond van welk van die leden bedoeld was de geheimhouding te bevelen. Dit is van belang voor de vraag of sprake is van een geheim stuk, aangezien die beide leden een verschillende procedure voor de bepaling tot geheimhouding voorschrijven. Op grond van de beschikbare stukken was het voor verdachte niet duidelijk of al dan niet sprake was of kon zijn van een geheim stuk.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat het concept raadsvoorstel dat verdachte had ontvangen, de eigendom van een ander dan verdachte was en de ten laste gelegde diefstal (al dan niet in vereniging) van dat concept derhalve niet kan worden bewezen verklaard. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte van de feiten 3 subsidiair en 3 meer subsidiair dient te worden vrijgesproken, omdat van wederrechtelijk binnendringen in de zin van artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, slechts sprake kan zijn wanneer een besloten lokaal wordt betreden tegen de verklaarde wil van de gebruiker, terwijl verdachte de gebruiker was van het besloten lokaal, te weten diens fractiekamer, en hij toestemming aan zijn medeverdachte had gegeven om zijn fractiekamer te betreden en te dien aangaande zijn toegangspas aan zijn medeverdachte had verstrekt. Uit niets blijkt dat het verdachte niet is toegestaan zijn toegangspas uit te lenen. Er is derhalve geen sprake van lokaalvredebreuk, zodat noch het medeplegen daarvan, noch de medeplichtigheid daaraan, bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1
Feit 1 [1]
Vaststaat dat verdachte gedurende een periode in de tweede helft van 2012 wiet heeft verkocht en afgeleverd aan een groepje jongeren, dat zich regelmatig ophield nabij een scoutinggebouw te Den Haag waar verdachte destijds werkzaam was. Onder dat groepje jongeren bevonden zich onder meer[jongere A.], [jongere B.], [jongere C.] en [jongere D.]. [2]
[jongere C.] heeft verklaard dat hij in juli 2012 het telefoonnummer van verdachte had gekregen en dat hij door middel van dat nummer contact opnam met verdachte als hij wiet van verdachte wilde kopen. Verdachte kwam dan naar hem en zijn vrienden toe bij de Slangenmuur in Arendsdorp, een plek direct naast de scouting. [jongere C.] heeft verklaard dat hij ongeveer 3 á 4 keer wiet van verdachte heeft gekocht. [3]
[jongere A.] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [jongere C.] wel eens wiet bij verdachte kocht en dat hij van een andere vriend had gehoord, dat die vriend ook wel eens wiet bij verdachte kocht. [jongere A.] heeft verklaard dat hij verdachte 4 of 5 keren had gezien. Dit was voor het laatst in de zomervakantie van 2012. [4]
[jongere D.] heeft verklaard dat hij had gezien dat [jongere C.] wiet van verdachte kocht. [5] [jongere D.] heeft voorts verklaard dat ook nog een andere vriend bij verdachte wiet heeft gekocht. [6]
[jongere B.] heeft verklaard dat een aantal van de jongens van het groepje van de Slangenmuur wiet bij verdachte kochten. Hij heeft verklaard dat hij verdachte voor het laatst in oktober 2012 heeft gezien. [7]
Uit het dossier blijkt dat verdachte voor het laatst telefonisch contact met [jongere A.] en [jongere C.] heeft gehad op 3 respectievelijk 2 oktober 2012. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 3 á 4 gram per keer verkocht aan verschillende jongens uit hetzelfde groepje en dat dit ongeveer 4 of 5 keer is gebeurd. [9]
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de ten laste gelegde periode een aantal keren wiet heeft verkocht en afgeleverd aan jongens van bovengenoemde groep en derhalve het onder 1 ten laste gelegde feit in zoverre heeft begaan.
3.3.2
De feiten 2 en 3 [10]
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staat het volgende vast.
Op 15 januari 2013 werd verdachte, zijnde gemeenteraadslid voor de gemeente Den Haag, gebeld door zijn medeverdachte [journalist] (hierna: [journalist]), werkzaam als journalist bij het Algemeen Dagblad. [journalist] was ter ore gekomen dat er op 16 januari 2013 een besloten vergadering in de Commissie Bestuur zou plaatsvinden waarop onder andere over een bedrijf zou worden gesproken en vroeg aan verdachte of hij wellicht iets over dat onderwerp kon zeggen. Verdachte gaf hierop aan dat [journalist] de desbetreffende stukken dan misschien ook wel wilde hebben, maar dat die op zijn fractiekamer in het stadhuis van de gemeente Den Haag lagen. Verdachte deelde mee dat de inhoud van die stukken ging over het World Forum Convention Center dat failliet dreigde te gaan en of de gemeente al dan niet financieel bij zou springen. Omdat verdachte op dat moment niet zelf in de gelegenheid was om de stukken uit zijn fractiekamer op te halen, stelde hij aan [journalist] voor om hem zijn toegangspas van het besloten deel van het stadhuis te lenen, zodat [journalist] die stukken uit zijn fractiekamer kon halen. Vervolgens haalde [journalist] de betreffende toegangspas bij verdachte op en is hij naar de fractiekamer van verdachte gegaan, waaruit hij de betreffende stukken heeft meegenomen. De volgende dag publiceerde [journalist] een artikel in het Algemeen Dagblad over de inhoud van die stukken. [11]
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit het volgende.
Niet in geding is dat verdachte voornoemde stukken, zijnde een kopie van het concept raadsvoorstel “Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center” [12] , op bovenomschreven wijze aan [journalist] heeft verstrekt. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dat concept raadsvoorstel als een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden aangemerkt en of verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat hij door openbaring van die informatie zijn geheimhoudingsplicht schond. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Op 8 januari 2013 heeft de wethouder van Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Economie het concept raadsvoorstel aangeboden aan de voorzitter van de Commissie Bestuur en verzocht dit met spoed te agenderen voor vertrouwelijke behandeling in de Commissie Bestuur, zo mogelijk op 16 januari 2013. Blijkens een stempel heeft de wethouder daarbij verzocht geheimhouding op te leggen op grond van artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet. [13]
Hierop is het concept raadsvoorstel geagendeerd op de vergadering van 16 januari 2013 en zijn op 8 januari 2013 kopieën van dat concept gemaakt, op rood gekleurd papier, welke naar de fracties zijn verstuurd, waaronder naar de fractie van verdachte. [14] Op de kopie van het concept raadsvoorstel dat aan verdachte is verstrekt staat een stempel ‘geheim o.g.v. art. 25 lid 2 Gemeentewet’. [15]
Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet kan een geheimhoudingsplicht worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank overeenkomstig de jurisprudentie [16] , van oordeel dat deze geheimhouding niet bij een formele beslissing behoeft te worden opgelegd. De rechtbank gaat er, gelet op de hierboven beschreven gang van zaken, van uit dat met de vermelding ‘geheim o.g.v. art. 25 lid 2 Gemeentewet’ bij een toegezonden kopie van een concept raadsvoorstel de geheimhoudingsplicht aan de ontvangers is opgelegd door de Commissie Bestuur.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het concept raadsvoorstel een vertrouwelijk karakter had, maar dat hij zich desalniettemin gedwongen voelde de inhoud daarvan te openbaren. [17] Dit in samenhang met het bovenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte wist dat hij door het verstrekken van die informatie aan [journalist] zijn geheimhoudingsplicht, welke hij uit hoofde van zijn ambt als lid van de gemeenteraad had, schond. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde feiten het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde feit is onder meer vereist dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met zijn medeverdachte, in casu [journalist], althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening het reeds besproken concept raadsvoorstel heeft weggenomen. Zoals reeds hierboven uiteengezet, staat vast dat [journalist] degene is geweest die dat concept daadwerkelijk heeft weggenomen. Om die reden kan verdachte het ten laste gelegde feit niet als afzonderlijke pleger hebben begaan. Vervolgens is van medeplegen slechts sprake als twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit begaan. Nu medeverdachte [journalist] van dit feit zal worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank in diens zaak niet wettig en overtuigend bewezen acht dat hij het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, zal verdachte reeds hierom van het onder 3 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit, lokaalvredebreuk, geldt eveneens dat vaststaat dat [journalist] degene is geweest die daadwerkelijk met gebruikmaking van de toegangspas van verdachte het besloten gedeelte van het stadhuis van de gemeente Den Haag is binnengegaan. Ook hier geldt dat verdachte dit feit dus niet als afzonderlijke pleger heeft begaan. [journalist] zal eveneens van dit feit worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank in diens zaak niet wettig en overtuigend bewezen acht dat hij ‘wederrechtelijk’ is binnengedrongen. Gelet op het hiervoor overwogene, kan noch van medeplegen van noch van medeplichtigheid aan dit feit sprake zijn. Verdachte zal dan ook tevens van het onder 3 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte derhalve integraal van het onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.3
Feit 4 [18]
Omdat met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2014;
  • proces-verbaal van bevindingen, p. 116-117;
  • proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven, p. 120-122.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2012 tot en met 15 oktober 2012 te 's-Gravenhage meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd telkens een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 15 januari 2013 te 's-Gravenhage een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten als gemeenteraadslid voor de gemeente Den Haag, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, het vertrouwelijke concept raadsvoorstel "Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center" d.d. 8 januari 2013, welk stuk op grond van artikel 25 lid 2 van de Gemeentewet geheim was, verstrekt aan een journalist van het Algemeen Dagblad en heeft verdachte
diejournalist van het Algemeen Dagblad toegestaan deze stukken uit zijn fractiekamer op te halen;
4.
hij op 22 januari 2013 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, te weten alarm- c.q. startpistool, merk Kimar, model 75 auto, kaliber 8 mm knall, en munitie van categorie III, te weten drie knalpatronen, kaliber 8 mm knall, voorhanden heeft gehad;

4.De strafbaarheid van de feiten

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat, indien het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard, verdachte een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand toekomt. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de maatschappelijke belangen die verdachte dient in zijn hoedanigheid van raadslid en het optreden voor en behartigen van de belangen van de burger, wat heeft geleid tot de schending van zijn geheimhoudingsplicht, in dit geval zwaarder wogen dan zijn wettelijke plicht tot geheimhouding.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op overmacht toekomt. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij het principieel oneens is met besloten vergaderingen en dat hij daarom de geheime stukken aan [journalist] had verstrekt. Dit blijkt ook uit het tapgesprek tussen [journalist] en verdachte. De officier van justitie is van mening dat besloten vergaderingen nu eenmaal bij de functie van raadslid horen en dat indien je het daar niet mee eens bent je dit bijvoorbeeld ter discussie zou kunnen stellen, maar dat het niet de juiste manier is om in dat geval de geheimhoudingsplicht die daarbij hoort te schenden.
Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting een andere reden opgegeven waarom hij vond dat hij in dit geval zijn geheimhoudingsplicht moest schenden, maar de officier van justitie acht die niet aannemelijk nu hij daar pas in zo een laat stadium mee is gekomen en houdt hem aan zijn verklaring tegenover de politie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gehandeld hebben in noodtoestand wil zeggen dat de pleger, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderlinge strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Bij de noodtoestand gaat het om een botsing van rechtsbelangen, waaruit men zich redt - en zich redden mag - door het plegen van een strafbaar feit. De nadruk ligt op een objectieve waardering van de in het geding zijnde belangen en het daartussen maken van een gerechtvaardigde keuze.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat, nadat [journalist] hem op 15 januari 2013 had gebeld over het onderwerp van de besloten vergadering van de Commissie Bestuur, hij de griffie van de gemeenteraad had gebeld en had gevraagd waar het desbetreffende stuk wat daarop zag, over ging. Een medewerker van de griffie deelde hem vervolgens mee dat het stuk over het World Forum Convention Center ging. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens [journalist] terug heeft gebeld en hem heeft verteld dat hij tegen besloten vergaderingen is en van transparantie houdt. Verdachte had het stuk van te voren wel even doorgebladerd en wist wat de algemene strekking daarvan was. Hij heeft verklaard dat hij daar wel een beetje gepikeerd over was. Uit de tapgesprekken tussen verdachte en [journalist] van 15 januari 2013 blijkt dat verdachte onder meer tegen [journalist] heeft gezegd ‘Je weet dat ik het principe huldig dat ik ontzettend tegen al die besloten vergaderingen ben’ en ‘Jij kent mijn principes over besloten dingen. Zeker als het gaat om belasting geld van iedereen’.
De rechtbank is van oordeel dat in casu geen sprake was van een dermate zwaarwegend belang, te weten ‘het principieel niet eens zijn met de beslotenheid van vergaderingen’ dat het voor verdachte gerechtvaardigd was over te gaan tot het plegen van een strafbaar feit, te weten schending van zijn geheimhoudingsplicht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich genoodzaakt voelde openbaarheid aan het geheime concept raadsvoorstel te geven, omdat dit ging over een investering van 25 miljoen aan belastinggeld van de burger om een particulier bedrijf van een faillissement te weerhouden en hij niet aan het publiek kon verantwoorden dat hij aan dat soort dingen achter gesloten deuren meewerkt. Gelet op de eerdere verklaringen van verdachte tegenover de politie en het telefoongesprek met [journalist], acht de rechtbank niet aannemelijk dat dit de daadwerkelijke drijfveer van verdachte is geweest om de geheime informatie te openbaren. Daar komt bij dat de geheimhouding niet aan democratische controle in de weg zou hebben gestaan, nu verdachte tijdens de vergadering waarin het raadsvoorstel zou worden besproken, zijn mede-raadsleden had kunnen proberen overtuigen van zijn standpunt in deze. Ook had verdachte kunnen proberen de geheimhoudingsplicht te doen opheffen. Er stonden, met andere woorden, alternatieven open voor verdachte om het beoogde doel te bereiken, waarbij de geheimhoudingsplicht niet behoefde te worden geschonden.
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep op overmacht verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meerdere keren verhandelen van wiet aan leden van een groepje deels minderjarige jongeren. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft verklaard dat hem was ter ore gekomen dat het desbetreffende groepje overlast veroorzaakte. Hij wilde het vertrouwen van hen winnen om zodoende, als gemeenteraadslid, degene die voorheen wiet aan hen verstrekte te kunnen ontmaskeren. Dit levert echter geen rechtvaardiging op voor het handelen van verdachte. Daartoe wijst de rechtbank erop dat een aantal van de leden van het groepje jongeren kampte met een ernstige verslaving aan softdrugs. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen en dit in stand gehouden. Verdachte heeft zich niet alleen geen enkele rekenschap gegeven van de gezondheidsrisico’s die zijn handelen voor de deels minderjarige jongeren met zich bracht, maar heeft ook miskend dat hij als gemeenteraadslid een voorbeeldfunctie heeft.
Voorts heeft verdachte als raadslid van de gemeente Den Haag vertrouwelijke stukken openbaar gemaakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij daarmee het vertrouwen dat de gemeenteraad in haar leden stelt ernstig heeft beschaamd.
Hiernaast had verdachte bewust een geladen alarmpistool onder zijn bed liggen. Het voorhanden hebben van een verboden wapen is een ernstig feit. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de veiligheidsrisico’s die dit met zich mee kan brengen. De stelling van verdachte dat hij zich met het wapen wenste te weren tegen bedreigingen, vergoelijkt dit handelen geenszins.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit betreft echter een oud feit waarmee de rechtbank geen rekening zal houden.
Een rode draad in de bewezen strafbare feiten lijkt te zijn dat verdachte van mening dat is zijn doelen de middelen heiligen en dat hij aldus een keuze heeft welke wettelijke regels behoeven te worden gevolgd. De wet dient, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, te worden gevolgd en dat geldt ook voor verdachte. De boodschap die verdachte, mede gelet op zijn voorbeeldfunctie als gemeenteraadslid, met zijn handelen uitdraagt is dan ook de verkeerde.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden, alsmede een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden tijd. Dit laatste om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57 en 272 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een geheim schenden, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht was het te bewaren;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 (veertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
20 (twintig) DAGEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorst tot:
een geldboete van
€ 1.000,- (duizend euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, voorzitter,
mr. J.J. Peters en mr. D.E. Alink, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1512 2012213442, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 290).
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2014, proces-verbaal van verhoor getuige [jongere D.], p. 198-200, proces-verbaal van verhoor getuige [jongere A.], p. 250-252, proces-verbaal verhoor getuige[jongere B.], p. 256-259, proces-verbaal van verhoor getuige [jongere C.], p. 267-270.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [jongere C.], p. 267-268.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [jongere A.], p. 250-251.
5.Proces- verbaal van verhoor getuige [jongere D.], p. 198.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [jongere D.], d.d. 11 juli 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (ongenummerd).
7.Proces-verbaal van verhoor getuige[jongere B.], p. 256-259.
8.Contact tussen [verdachte] en [jongere C.], p. 246, Contact tussen [verdachte] en [jongere A.], p. 247.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 223-224.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1512 2013-012004, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 102).
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 24-28, verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2014, krantenartikel, p. 30.
12.Brief van de wethouder Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Economie, d.d. 8 januari 2013, p. 13, concept raadsvoorstel “Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center”, d.d. 8 januari 2013, p. 14-21.
13.Brief van de wethouder Sociale Zaken, Werkgelegenheid en Economie, d.d. 8 januari 2013, p. 13.
14.Procedure gang van zaken omtrent het vertrouwelijke stuk inzake het World Forum, p. 11.
15.Concept raadsvoorstel “Terugname eigendom vastgoed World Forum Convention Center”, d.d. 8 januari 2013, p. 14.
16.Zie Hof ’s-Hertogenbosch 1 april 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8346 en het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (ECLI:NL:HR2010:BM2422), waarin het desbetreffende arrest van het hof is gesauveerd door de Hoge Raad.
17.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2014.
18.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1512 2012213442, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 290).