In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Overeem, betaling van een bedrag van € 30.000,- van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G.A. van Rappard. De vordering is gebaseerd op een huurovereenkomst en de bedrijfsvoering van een vennootschap onder firma, waarin partijen van 12 augustus 2008 tot 18 maart 2009 samenwerkten. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen, met name in de betaling van bedragen die voortvloeien uit een overeenkomst van 1 juni 2011, en dat hij verantwoordelijk is voor de deugdelijke bedrijfsvoering van de vennootschap. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een comparitie van partijen, en heeft vastgesteld dat gedaagde niet betwist dat hij bepaalde bedragen verschuldigd is, maar wel verweer heeft gevoerd op andere punten, zoals verrekening en opschorting van zijn verplichtingen.
De rechtbank heeft de feiten en de vorderingen van eiser beoordeeld. Eiser heeft onder andere aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar is, omdat niet is aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente, en heeft bepaald dat gedaagde 75% van de proceskosten moet vergoeden. Het vonnis is uitgesproken op 22 oktober 2014 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.