ECLI:NL:RBDHA:2014:17251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
C-09-460618-HA ZA 14-255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. von Maltzahn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en schadevergoeding in het kader van een huurovereenkomst en bedrijfsvoering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Overeem, betaling van een bedrag van € 30.000,- van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G.A. van Rappard. De vordering is gebaseerd op een huurovereenkomst en de bedrijfsvoering van een vennootschap onder firma, waarin partijen van 12 augustus 2008 tot 18 maart 2009 samenwerkten. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen, met name in de betaling van bedragen die voortvloeien uit een overeenkomst van 1 juni 2011, en dat hij verantwoordelijk is voor de deugdelijke bedrijfsvoering van de vennootschap. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een comparitie van partijen, en heeft vastgesteld dat gedaagde niet betwist dat hij bepaalde bedragen verschuldigd is, maar wel verweer heeft gevoerd op andere punten, zoals verrekening en opschorting van zijn verplichtingen.

De rechtbank heeft de feiten en de vorderingen van eiser beoordeeld. Eiser heeft onder andere aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar is, omdat niet is aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente, en heeft bepaald dat gedaagde 75% van de proceskosten moet vergoeden. Het vonnis is uitgesproken op 22 oktober 2014 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C09/460618 HA ZA 14-255
Vonnis van 22 oktober 2014
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1]
eiser,
advocaat mr. N. Overeem te Den Haag,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.G.A. van Rappard te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 februari 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 4 juni 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 juli 2014.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 12 augustus 2008 tot 18 maart 2009 een vennootschap onder firma gedreven onder de naam V.O.F. [de V.O.F.] aan de [adres] te [plaats] .
2.2.
Tussen de [de V.O.F.] (vertegenwoordigd door [eiser] en [gedaagde] ) als huurder en [A] B.V. als verhuurder is op 13 augustus 2008 een huurovereenkomst gesloten betreffende de bedrijfsruimte aan [adres] te [plaats] (verder: de bedrijfsruimte), ingaande 1 september 2008. In artikel 2.1. van de toepasselijke algemene bepalingen is opgenomen dat de huurder het gehuurde zelf zal gebruiken. In artikel 8.1 is opgenomen dat het de huurder zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder niet is toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan.
2.3.
In een verklaring van 14 augustus 2008 hebben partijen vastgelegd:

De heren richten samen de besloten vennootschap [de B.V.] op.
Deze B.V. zal zijn gevestigd aan de [adres] te [plaats] .
De inbreng van de heer [gedaagde] zal bestaan uit de inventaris en apparatuur, welke afkomstig zijn van zijn gestaakte eenmanszaak [X] .
De inbreng van de heer [gedaagde] zal tevens bestaan uit zijn reeds bestaande contacten met vaste klanten en leveranciers.
De inbreng van de heer [eiser] zal bestaan uit het verbouwen van het bedrijfspand. Deze verbouwing zal een bedrag belopen van ca € 50.000,00.
De heer [eiser] zorgt er tevens voor dat er nieuwe apparatuur kan worden gekocht. Hiervoor zal een bedrag van € 35.000,- op een zakelijke rekening van [de B.V.] worden gestort.”
2.4.
[eiser] heeft werkzaamheden in de bedrijfsruimte uitgevoerd in de periode september 2008 - 15 april 2009.
2.5.
Op 1 juni 2011 zijn partijen overeenkomen dat [eiser] zijn aandelen in [de B.V.] overdraagt aan [gedaagde] voor een bedrag van € 125.000,-. Betaling zal geschieden als volgt:
vóór 15 juni 2011 € 15.000,-
vóór 1 januari 2012 € 10.000,-
vóór 1 januari 2013 € 25.000,-
vóór 1 januari 2014 € 25.000,-
vóór 1 januari 2015 € 25.000,-
vóór 1 januari 2016 € 25.000,-
Partijen nemen onder meer in aanmerking, dat:
Partij [eiser] een vordering heeft op [de B.V.] vanwege de verrichte verbouwingswerkzaamheden en onderhands verstrekte leningen;
Zij verklaren onder meer:
-
dat partij [eiser] op 1 januari 2014 schriftelijk afstand doet van zijn totale vordering op [de B.V.] ;
(…)
-
dat partij [gedaagde] vanaf 1 juni 2011 verantwoordelijk is voor de complete en dagelijkse leiding van [de B.V.] ;
- dat partijen afstand doen van ontbinding van de overeenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding – zakelijk weergegeven –:
I. betaling van € 30.000,- met de wettelijke handelsrente over € 25.000,- vanaf 1 januari 2013 en over € 5.000,- vanaf 1 januari 2014; buitengerechtelijke inkosten van € 1.088,05, met BTW;
II. betaling van € 25.000,- vóór januari 2015 en € 25.000,- vóór 1 januari 2016;
III. betaling door [gedaagde] van al hetgeen waartoe [eiser] hoofdelijk mocht worden veroordeeld, waaronder proceskosten inclusief beslagkosten, door het gerechtshof Den Haag in de procedure met rolnummer [nummer] ;
IV. betaling van alle schade die [eiser] geleden heeft als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming jegens [eiser] om de onderneming deugdelijk te besturen, waaronder kosten van rechtsbijstand en griffierechten, voorlopig begroot op € 7.071,-;
V. betaling van de kosten van het geding, met rente.
3.2.
[eiser] legt aan deze vordering – samengevat – het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft op basis van de overeenkomst van 1 juli 2011 per januari 2013 € 5.000,- en per 1 januari 2014 € 25.000,- te weinig betaald. Daarnaast is [gedaagde] op grond van deze overeenkomst vanaf 1 juni 2011 gehouden tot een deugdelijke bedrijfsvoering van [de B.V.] Daarin is [gedaagde] tekortgeschoten. [gedaagde] heeft geen zorg gedragen voor het voldoen van de huurpenningen. In hun onderlinge verhouding rust deze verplichting uitsluitend op [gedaagde] . De kosten verband houdend met de procedure tot huurincasso zijn voor rekening van [gedaagde] (€ 7.071,-). Tenslotte dient [gedaagde] vóór 1 januari 2015 en vóór 1 januari 2016 telkens € 25.000,- te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

Vervallen termijnen

4.1.
[gedaagde] betwist niet dat hij uitgaande van de koopovereenkomst per 1 januari 2013
€ 5.000,- en per 1 januari 2014 € 25.000,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, verschuldigd is. Hij betwist evenmin dat hij op basis van de koopovereenkomst per 1 januari 2015 en 1 januari 2016 telkens € 25.000,-- verschuldigd is. Hij voert de hierna te vermelden verweren aan.
Verrekening
4.2.
[gedaagde] heeft zijn verweer, inhoudende dat hij de buitengerechtelijke ontbinding inroept van de overeenkomst van 14 augustus 2008, ingetrokken. Hij handhaaft zijn aanspraak op schadevergoeding. In dat verband beroept hij zich op verrekening. Hij stelt dat hij gerechtigd is de kosten van de gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden te verrekenen met de gevorderde koopsom. De rechtbank passeert het beroep op verrekening, omdat de gegrondheid van dit beroep niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (artikel 6:136 BW).
Opschorting
4.3.
[gedaagde] beroept zich verder op opschorting. Hij stelt dat hij het recht heeft zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst op te schorten totdat alle gebreken zijn hersteld en/of zijn schade is vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank treft het beroep op opschorting geen doel. Toen de koopovereenkomst werd gesloten (1 juni 2010) had [eiser] zijn werkzaamheden in de bedrijfsruimte reeds meer dan twee jaar eerder afgesloten (april 2009). Of [gedaagde] een tegenvordering heeft en zo ja, van welke omvang kan door de rechtbank zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat, zo er al voldoende verband bestaat tussen de vordering uit de koopovereenkomst en de tegenvordering, voorshands zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld welke gebreken zouden moeten hersteld of welke schadevergoeding zou moeten worden betaald, voordat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst nakomt. Bij gebreke van een vordering in reconventie zal dit onderzoek niet worden uitgevoerd. Het beroep op opschorting wordt verworpen.
Dwaling
4.4.
Een overeenkomst die tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar, indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten.
4.5.
[gedaagde] beroept zich voorwaardelijk op dwaling, namelijk voor het geval moet worden aangenomen dat de koopovereenkomst inhoudt dat [eiser] wordt ontslagen uit zijn verplichting om alle (toekomstige) gebreken te herstellen. Hij voert aan dat voor, tijdens en na het sluiten van de koopovereenkomst niet in geschil was dat [eiser] verantwoordelijk was voor de hem uitgevoerde werkzaamheden en zo nodig voor herstel van de gebreken zou zorgdragen. Van verschillende gebreken is inmiddels gebleken (ondeugdelijk werk aan het platte dak boven de keuken, onvoldoende afschot riolering, onjuist aangelegde electra-installatie en afzuiginstallatie, schade aan trap en balustrade en gebreken aan de pui in de voorgevel). [eiser] blijft nalatig deze gebreken te herstellen. [gedaagde] lijdt schade ten gevolge van het nalatig handelen van [eiser] . Verder is [eiser] tekortgeschoten in zijn verplichting nieuwe apparatuur aan te schaffen. Hij heeft (tweedehandse) apparatuur van slechte kwaliteit geïnstalleerd, die binnen 1 à 2 jaar vervangen moest worden (werkbank/vriezer, vaatwasser, koeling/saladebar, grill, ijsblokmachine en gasfornuis).
4.6.
[eiser] betwist niet dat hij verantwoordelijk is voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden en voor herstel van eventuele gebreken zorg moet dragen. Hij betwist echter dat hij tekort geschoten is.
4.7.
De rechtbank overweegt dat partijen niet zozeer verschillen van mening over de herstelplicht van [eiser] als wel over de vraag of hij tekortgeschoten is. Gesteld dat [eiser] tekort geschoten is, dan betreft dit een ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst toekomstige omstandigheid. Dwaling die uitsluitend een toekomstige omstandigheid betreft behoort voor rekening van de dwalende te blijven. Het eventueel tekortschieten van [eiser] kan een vordering in reconventie rechtvaardigen, maar daarvan heeft [gedaagde] afgezien.
Ondeugdelijke besturing van [de B.V.] ? ; Procedure huurachterstand
4.8.
[eiser] is op grond van huurovereenkomst naast [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming verplichtingen uit de huurovereenkomst, nu gesteld noch gebleken is dat hij door de verhuurder uit zijn verplichtingen is ontslagen. [eiser] stelt dat deze verplichtingen uit hoofde van hun interne verhouding voor rekening van [gedaagde] kwamen, hetgeen [gedaagde] betwist. [eiser] stelt dat uit de tekst van de overeenkomst van 1 juni 2011, gelet op de omstandigheden van het geval en de redelijkheid en billijkheid moet worden aangenomen, dat [gedaagde] [eiser] vanaf 1 juni 2011 zou vrijhouden van alle verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst. [eiser] voert verder aan dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar tekort geschoten in de behoorlijke bedrijfsvoering van [de B.V.]
4.9.
De rechtbank neemt in aanmerking dat [eiser] blijkens door [gedaagde] overgelegde
e-mails op 5, 6 en 28 september 2011, 19 oktober 2011,14 december 2011 en 23 januari 2012 zich intensief heeft bemoeid met het dispuut tussen [de B.V.] en de verhuurder over de betaling van huurtermijnen. Dit gedrag spoort niet met de stelling dat partijen in hun interne verhouding hadden afgesproken dat [eiser] van zijn verplichtingen jegens de verhuurder was bevrijd. In het licht van deze e-mails heeft [eiser] voorts onvoldoende onderbouwd waaruit het tekortschieten van [gedaagde] in de bedrijfsvoering van [de B.V.] heeft bestaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de stelling van [eiser] dat de kosten van de procedure huurachterstand uitsluitend voor rekening van [gedaagde] komen geen stand houdt, hetgeen ook geldt voor de stelling dat [gedaagde] door zijn wijze van bedrijf voeren jegens [eiser] wanprestatie heeft gepleegd.
Kosten rechtsbijstand, griffierecht
4.10.
Ten aanzien van deze kosten geldt overeenkomstige overwegingen als in 4.9. zijn opgenomen. Als mede-huurder dient hij de procedurekosten tezamen met [gedaagde] te dragen.
Niet is komen vast te staan dat deze kosten in de onderlinge verhouding van partijen uitsluitend voor rekening van [gedaagde] dienen te komen.
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.088,05, te vermeerderen met BTW.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Deze vordering is niet toewijsbaar, daar niet gesteld is dat daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Proceskosten
4.12.
[gedaagde] zal als de deels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in 75% van de kosten.
De kosten aan de zijde van de [eiser] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 79,15
- griffierecht € 868,--
- salaris advocaat
€ 1.788,--( 2 x tarief ad € 894,-- per punt)
Totaal € 2.735,15
75% daarvan is € 2.051,36

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen de som van € 30.000,- met de wettelijke handelsrente over € 25.000,- vanaf 1 januari 2013 en over € 5.000,- vanaf
1 januari 2014;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen de som van € 25.000,- vóór 1 januari 2015 en van € 25.000,- vóór 1 januari 2016;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in 75% van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.051,36, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 12