ECLI:NL:RBDHA:2014:17335
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- A. van 't Laar
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Sewdajal, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gefundeerd was op feiten en omstandigheden die recht gaven op een asielvergunning. Eiser had gesteld dat hij sinds 2003 voor een Japanse NGO in Afghanistan had gewerkt en dat hij bedreigd werd door de Taliban vanwege zijn werkzaamheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechter concludeerde dat de afwezigheid van reisdocumenten en de ongeloofwaardigheid van eisers verklaringen over de bedreigingen door de Taliban, de afwijzing van de asielaanvraag rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat eiser niet had aangetoond dat hij als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag moest worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt dat het enkele feit dat eiser voor een buitenlandse NGO heeft gewerkt, niet voldoende is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de situatie in Afghanistan niet zodanig is dat er automatisch een reëel risico op vervolging voor voormalige medewerkers van NGO's bestaat.