Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Vonnis van 12 februari 2014
GÜRIS INSAAT VE MUHENDISLIK A.S.,
SIEMENS AKTIENGESELLSCHAFT,
SIEMENS SANYI VE TICARET A.S.,
TUVASAS TURKIYE VAGON SANAYI A.S.,
BURSA BUYUKSEHIR BELEDIYESI, gevestigd te Bursa, Turkije,
De procedure
- de inleidende dagvaardingen van 19 september 2012 tegen de eerste rolzitting in de verstekzaak van 20 maart 2013, zonder producties;
- de ter rolzitting van 1 mei 2013 in de verstekzaak op herhaaldelijk verzoek van de rechtbank alsnog overgelegde producties 1 t/m 3, 5, 8 t/m 11 en 13 t/m 20 van Bursa (en dus niet de door Bursa aangekondigde producties 4, 6, 7 en 12 van Bursa, die zoals ter comparitie van 26 november 2013 besproken ook toen nog steeds ontbraken in het griffiedossier van de rechtbank en/of in het dossier van de advocaat van Güris);
- het verstekvonnis van deze rechtbank van 29 mei 2013;
- de verzetdagvaarding van 2 augustus 2013 tegen de eerste rolzitting in de verzetzaak van 14 augustus 2013, met de producties 1 t/m 6 van Güris;
- het comparitievonnis van deze rechtbank van 4 september 2013;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 november 2013, met de faxbrief van mr. Tubbergen van 26 november 2013 met kopie aan mr. Drok.
De vaststaande feiten
dissenting opinionheeft beslist dat Bursa voor vertragingsschade € 5.695.284,23 aan Güris moet betalen en voor tot 11 juli 2011 vervallen verzuimrente nog eens € 1.903.395,20, nog te vermeerderen met eventuele verdere verzuimrente en met een deel van de arbitrale kosten van Güris, onder afwijzing van het meer of anders door Güris gevorderde. [1] Op 3 januari 2012 heet Güris dat arbitrale ICC-vonnis gedeponeerd bij de griffier van de rechtbank Den Haag. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 6 juni 2012 op verzoek van Guriş verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitrale ICC-vonnis van 11 juli 2011.
De geschillen
De beoordeling
disclosureverplichtingen volgens het ICC Reglement en wetsartikel 1034 Rv.
disclosed, maar bovenal óf die door [arbiter 1] verzwegen feiten en omstandigheden - indien bewezen - kunnen leiden tot de conclusie dat hetzij a) deze arbiter bij het geven van de arbitrale beslissing in feite niet onpartijdig of niet onafhankelijk was, hetzij b) over diens toenmalige onpartijdigheid of onafhankelijkheid in zo ernstige mate twijfel mogelijk is dat het, de overige omstandigheden mede in aanmerking genomen, onaanvaardbaar zou zijn om van de partij die in de arbitrage in het ongelijk is gesteld te vergen dat zij zich bij de arbitrale beslissing neerlegt.